1V - persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord

Neem voor je:
pen, boek, schrift, goed humeur
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Neem voor je:
pen, boek, schrift, goed humeur

Slide 1 - Tekstslide

1HV - grammatica woordsoorten
H3: persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord

Slide 2 - Tekstslide

Planning
1. Uitleg over 2 nieuwe woordsoorten, met leuk filmpje
2. oefenen in LessonUp (jippie)
3. aaaaaaaaaaaaaaan de slag!
4. lezen uit hoe Opi Kas de bergen in gaat. 

Slide 3 - Tekstslide

Lesdoelen
- Aan het einde van de les weet je wat het persoonlijk voornaamwoord en het bezittelijk voornaamwoord is.

- Aan het einde van de les kun je het persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord vinden in de zin.

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Grammatica woordsoorten
Zelfstandig naamwoord
- abstract zelfstandig naamwoord
- concreet zelfstandig naamwoord
Lidwoord
- Bepaald lidwoord
- onbepaald lidwoord
Bijvoeglijk naamwoord
- stoffelijk bijvoeglijk naamwoord



Slide 6 - Tekstslide

Persoonlijk en bezittelijk vnw
Een pers. vnw duidt een persoon of ding aan:
Ik ben verliefd, ze zijn erg mooi, die vriendin van jou.

Een bez. vnw geeft aan van wie iets is. Het staat altijd vóór het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort.
Mijn jas, onze fietsen, haar bekendste liedje.

Slide 7 - Tekstslide

Persoonlijk voornaamwoord

Bezittelijke voornaamwoord

Slide 8 - Tekstslide

???WAAROM????
Jij pakt jouw tas, die tas is de jouwe en niet de mijne, maar in mijn tas zitten jouw boeken. Die geef ik dus aan je

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Video

De tandarts is vandaag afwezig,  want                 is ziek.                 
Nina vindt John leuk. Ze is verliefd op 
Wanneer gaan                     verhuizen?
Hoeveel boterhammen eet                   per dag? 
hij
jij

ik
hem
zij

Slide 11 - Sleepvraag

Persoonlijk of bezittelijk?
Sommige woordsoorten (je, haar , ons, jullie, hun) kunnen zowel persoonlijk als bezittelijk voornaamwoord zijn. Je kunt dan het volgende trucje toepassen: 
- Een pers. vnw kun je vervangen door hij of hem.
- Een bez. vnw kun je vervangen door zijn.

1. Is die kat van jullie ziek? --> Is die kat van hem ziek? jullie = pers vnw.
2. Dat is ons huis. --> Dat is zijn huis.  ons = bez. vnw

Slide 12 - Tekstslide

Wat is het pers. vnw?

Ik kijk televisie met mijn broertje.

Slide 13 - Open vraag

Wat is het pers. vnw?

Zij geeft mij altijd complimentjes.
A
zij
B
mij
C
zij en mij
D
Er zit geen pers. vnw. in.

Slide 14 - Quizvraag

Zij kijkt ons doordringend aan.

ONS:
A
persoonlijk vnw
B
bezittelijk vnw

Slide 15 - Quizvraag

Ons idee is om een taart te bakken.

ONS:
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 16 - Quizvraag

Benoem het persoonlijk voornaamwoord.
Hebben jullie je boek al terug?
A
jullie
B
je
C
al
D
je boek

Slide 17 - Quizvraag

Hij ging met haar naar zijn ouders.

Welke is een bezittelijk vnw?
A
hij
B
haar
C
zijn
D
zijn ouders

Slide 18 - Quizvraag

Vul in:

Is dit .... telefoon?
A
jou (pers. vnw)
B
jouw (bez. vnw)
C
jou (bez. vnw)
D
jouw (pers. vnw)

Slide 19 - Quizvraag

Welke zin is goed?
A
De moeder is van mijn.
B
Het is mijn moeder.
C
Me moeder belt op.
D
Het is mij moeder.

Slide 20 - Quizvraag

Grammatica woordsoorten
Zelfstandig naamwoord
- abstract zelfstandig naamwoord
- concreet zelfstandig naamwoord
Lidwoord
- Bepaald lidwoord
- onbepaald lidwoord
Bijvoeglijk naamwoord
- stoffelijk bijvoeglijk naamwoord



Slide 21 - Tekstslide

Pers. vnw en bez. vnw
Het persoonlijk voornaamwoord geeft een persoon of ding aan. Je kunt het vervangen door hij of hem. Het staat soms achter een zelfstandig naamwoord.
Ze zijn erg lief.

Het bezittelijk voornaamwoord geeft aan van wie iets is. Het staat altijd voor een zelfstandig naamwoord. Je kunt het vervangen door zijn.
Het is onze dag.

Slide 22 - Tekstslide

Maak een zin waarbij 'jullie' persoonlijk voornaamwoord is.

Slide 23 - Open vraag

Maak een zin waarbij 'jullie' bezittelijk voornaamwoord is.

Slide 24 - Open vraag

Vertel me eens op welke camping jullie je vakantie hebben doorgebracht.

me =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 25 - Quizvraag

Vertel me eens op welke camping jullie je vakantie hebben doorgebracht.

Jullie
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 26 - Quizvraag

Volgens jou wil jullie vriend uit Urk jouw zeilbootje dus graag kopen.

jou =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 27 - Quizvraag

't Is fijn dat ik 'm nog even gesproken heb voor z'n vertrek naar Amerika.

't =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 28 - Quizvraag

't Is fijn dat ik 'm nog even gesproken heb voor z'n vertrek naar Amerika.

ik =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 29 - Quizvraag

Ik weet wat het verschil is tussen taal- en redekundig ontleden
😒🙁😐🙂😃

Slide 30 - Poll

Ik weet wat een persoonlijk voornaamwoord is en kan het herkennen.
😒🙁😐🙂😃

Slide 31 - Poll

Ik weet wat een persoonlijk voornaamwoord is en kan het herkennen.
😒🙁😐🙂😃

Slide 32 - Poll

Aaaaaaaaan de slag
Maken: zie bord. 
Tijd: zie bord. 
Overleg? Zie bord. 
Klaar? Zie bord. (nee grapje, haal een woordzoeker op)
Niet af? HW!

Slide 33 - Tekstslide