1V - persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord

1T - grammatica woordsoorten
H3: persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

1T - grammatica woordsoorten
H3: persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord

Slide 1 - Tekstslide

Grammatica woordsoorten
Zelfstandig naamwoord
- abstract zelfstandig naamwoord
- concreet zelfstandig naamwoord
Lidwoord
- Bepaald lidwoord
- onbepaald lidwoord
Bijvoeglijk naamwoord
- stoffelijk bijvoeglijk naamwoord



Slide 2 - Tekstslide

Lesdoel
- Aan het einde van de les weet je wat het persoonlijk voornaamwoord en het bezittelijk voornaamwoord is.

- Aan het einde van de les kun je het persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord vinden in de zin.

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Video

De tandarts is vandaag afwezig,  want                 is ziek.                 
Nina vindt John leuk. Ze is verliefd op 
Wanneer gaan                     verhuizen?
Hoeveel boterhammen eet                   per dag? 
hij
je
ik
hem
zij

Slide 5 - Sleepvraag

Persoonlijk en bezittelijk vnw
Een pers. vnw duidt een persoon of ding aan:
Ik ben verliefd, ze zijn erg mooi, die vriendin van jou.

Een bez. vnw geeft aan van wie iets is. Het staat altijd vóór het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort.
Mijn jas, onze fietsen, haar bekendste liedje.

Slide 6 - Tekstslide

Persoonlijk voornaamwoord

Bezittelijke voornaamwoord

Slide 7 - Tekstslide

Persoonlijk of bezittelijk?
Sommige woordsoorten (je, haar , ons, jullie, hun) kunnen zowel persoonlijk als bezittelijk voornaamwoord zijn. Je kunt dan het volgende trucje toepassen: 
- Een pers. vnw kun je vervangen door hij of hem.
- Een bez. vnw kun je vervangen door zijn.

1. Is die kat van jullie ziek? --> Is die kat van hem ziek? jullie = pers vnw.
2. Dat is ons huis. --> Dat is zijn huis.  ons = bez. vnw

Slide 8 - Tekstslide

Wat is het pers. vnw?

Ik kijk televisie met mijn broertje.

Slide 9 - Open vraag

Wat is het pers. vnw?

Zij geeft mij altijd complimentjes.
A
zij
B
mij
C
zij en mij
D
Er zit geen pers. vnw. in.

Slide 10 - Quizvraag

Wat is het bez. vnw?
Heb je mijn tas terug gegeven?

Slide 11 - Open vraag

Sleep het juiste bezittelijk voornaamwoord naar het juiste persoonlijk voornaamwoord.
ik
jij
hij
wij
zij (meervoud)
zijn
hun
mijn
onze
jouw

Slide 12 - Sleepvraag

Zij kijkt ons doordringend aan.

ONS:
A
persoonlijk vnw
B
bezittelijk vnw

Slide 13 - Quizvraag

Ons idee is om een taart te bakken.

ONS:
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 14 - Quizvraag

Benoem het persoonlijk voornaamwoord.
Hebben jullie je boek al terug?
A
jullie
B
je
C
al
D
je boek

Slide 15 - Quizvraag

Hij ging met haar naar zijn ouders.

Hoe veel pers. vnw zitten erin?
A
0
B
1
C
2
D
3

Slide 16 - Quizvraag

Hij ging met haar naar zijn ouders.

Welke is een bezittelijk vnw?
A
hij
B
haar
C
zijn
D
zijn ouders

Slide 17 - Quizvraag

Vul in:

Meneer, wilt .... iets drinken?
A
u (pers. vnw)
B
uw (pers. vnw)
C
u (bez. vnw)
D
uw (bez. vnw)

Slide 18 - Quizvraag

Vul in:

Is dit .... telefoon?
A
jou (pers. vnw)
B
jouw (bez. vnw)
C
jou (bez. vnw)
D
jouw (pers. vnw)

Slide 19 - Quizvraag

Vul in:

Ja, deze telefoon is van ....
A
jou (pers. vnw)
B
jouw (pers vnw.)
C
jou (bez. vnw)
D
jouw (bez. vnw)

Slide 20 - Quizvraag

Welke zin is goed?
A
De moeder is van mijn.
B
Het is mijn moeder.
C
Me moeder belt op.
D
Het is mij moeder.

Slide 21 - Quizvraag

Grammatica woordsoorten
Zelfstandig naamwoord
- abstract zelfstandig naamwoord
- concreet zelfstandig naamwoord
Lidwoord
- Bepaald lidwoord
- onbepaald lidwoord
Bijvoeglijk naamwoord
- stoffelijk bijvoeglijk naamwoord



Slide 22 - Tekstslide

Pers. vnw en bez. vnw
Het persoonlijk voornaamwoord geeft een persoon of ding aan. Je kunt het vervangen door hij of hem. Het staat soms achter een zelfstandig naamwoord.
Ze zijn erg lief.

Het bezittelijk voornaamwoord geeft aan van wie iets is. Het staat altijd voor een zelfstandig naamwoord. Je kunt het vervangen door zijn.
Het is onze dag.

Slide 23 - Tekstslide

Sleep het juiste bezittelijk voornaamwoord naar het juiste persoonlijk voornaamwoord.
ik
jij
hij
wij
zij (meervoud)
zijn
hun
mijn
onze
jouw

Slide 24 - Sleepvraag

Maak een zin waarbij 'jullie' persoonlijk voornaamwoord is.

Slide 25 - Open vraag

Maak een zin waarbij 'jullie' bezittelijk voornaamwoord is.

Slide 26 - Open vraag

Vertel me eens op welke camping jullie je vakantie hebben doorgebracht.

me =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 27 - Quizvraag

Vertel me eens op welke camping jullie je vakantie hebben doorgebracht.

Jullie
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 28 - Quizvraag

Vertel me eens op welke camping jullie je vakantie hebben doorgebracht.

Jullie
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 29 - Quizvraag

Op mijn school maakt iedereen een creatieve opdracht voor zijn leukste vak.

Mijn =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 30 - Quizvraag

Op mijn school maakt iedereen een creatieve opdracht voor zijn leukste vak.

Zijn =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 31 - Quizvraag

Volgens jou wil jullie vriend uit Urk jouw zeilbootje dus graag kopen.

jou =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 32 - Quizvraag

Volgens jou wil jullie vriend uit Urk jouw zeilbootje dus graag kopen.

jullie =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 33 - Quizvraag

Volgens jou wil jullie vriend uit Urk jouw zeilbootje dus graag kopen.

jouw =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 34 - Quizvraag

't Is fijn dat ik 'm nog even gesproken heb voor z'n vertrek naar Amerika.

't =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 35 - Quizvraag

't Is fijn dat ik 'm nog even gesproken heb voor z'n vertrek naar Amerika.

ik =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 36 - Quizvraag