woordenstrijd tussen twee partijen over een stelling
D
een programma waarbij vragen beantwoord worden
Slide 10 - Quizvraag
Wat is het belangrijkste doel van een debat?
A
informeren
B
opiniëren
C
overtuigen
D
activeren
Slide 11 - Quizvraag
Wat is jouw hoofddoel bij dit debat?
A
Publiek overtuigen van jouw standpunt
B
Tegenstander overtuigen van jouw standpunt
C
Leren overtuigen
D
Politicus worden
Slide 12 - Quizvraag
Hoe win je een debat?
A
Met feitelijke argumenten
B
Met je persoonlijkheid
C
Met aangrijpende anekdotes
D
Met A, B en C
Slide 13 - Quizvraag
Wie overtuig je in een debat?
A
Je tegenstanders
B
Het publiek
Slide 14 - Quizvraag
Geef 2 van de 5 spelregels in een debat.
Slide 15 - Open vraag
Een stelling
Een stelling is een uitspraak waarmee je het eens of oneens kunt zijn. Voorbeeld stelling:
Alle proefwerken moet je één keer kunnen herkansen.
Slide 16 - Tekstslide
Meer voorbeelden van stellingen
De doodstraf moet weer ingevoerd worden in Nederland.
Ouders moeten schoolboeken zelf betalen.
Iedereen moet verplicht DNA-materiaal afstaan.
Alcoholreclame moet verboden worden.
Slide 17 - Tekstslide
Over de stelling
Je kunt voor óf tegen een stelling zijn.
In het debat probeer je de mening van de luisteraars te beïnvloeden. Dit doe je via argumenten (les 4)
Slide 18 - Tekstslide
In de praktijkles
In deze praktijkles ga je nog even kort oefenen met de volgende stellingen. Je oefent vanuit beide standpunten (1x voor en 1x tegen):
-Gevangenen moeten verplicht een asielhond of -kat verzorgen.
Slide 19 - Tekstslide
In de praktijkles
Deze stelling komt in de praktijkles aan de orde.
1x voor en 1x tegen:
Klassen moeten elk halfjaar één docent kunnen wegsturen
Slide 20 - Tekstslide
Wat is een stelling (inhoudelijk)?
A
Wat iemand ergens van vindt.
B
Een uitspraak over iets wat waar of niet waar is.
C
Een uitspraak waarover je het eens of oneens kan zijn.
Slide 21 - Quizvraag
Wat is een stelling?
A
een vraag
B
een gedachte
C
kort en krachtige zin met overtuiging
Slide 22 - Quizvraag
Een stelling is geschikt voor een debat als....
A
De meeste mensen voor de stelling zijn
B
De meeste mensen tegen de stelling zijn
C
Er evenveel mensen voor als tegen zijn
D
Als er een argument in de stelling zit
Slide 23 - Quizvraag
Wat is GEEN stelling?
A
Ik vind dat de avondklok moet stoppen.
B
De avondklok moet verkort worden.
C
Inkorten van de avondklok is beter.
D
De invoering van de avondklok is onzin.
Slide 24 - Quizvraag
In een debat verdedig je een stelling of je valt de stelling aan.
A
waar
B
niet waar
Slide 25 - Quizvraag
Standpunt
Een standpunt = een mening over een stelling. Bijvoorbeeld: Zittenblijven op school moet worden afgeschaft. ---> Dit is de stelling. Je kunt het eens zijn of oneens met deze stelling. Dat is dan jouw standpunt.
Slide 26 - Tekstslide
Wat is een standpunt?
A
Wat iemand ergens van vindt.
B
Een uitspraak over iets wat waar of niet waar is.
Slide 27 - Quizvraag
Wat is een standpunt?
A
Hoe je over iets denkt
B
Dingen die met elkaar te maken hebben
C
Wat vaak voorkomt
D
De ruzie
Slide 28 - Quizvraag
Standpunt
Wat is/zijn (een) standpunt(en)?
A
opdracht,
instructie
B
vraag
C
probleem,
moeilijkheid
D
mening,
overtuiging
Slide 29 - Quizvraag
Wat is een voorbeeld van een standpunt?
A
Ik ontbijt liever als ik al een tijdje wakker ben.
B
30% van de jongeren ontbijt niet.
C
Ik vind dat er op school een ontbijt aangeboden moet worden.
Slide 30 - Quizvraag
Wat is een voorbeeld van standpunt?
A
Het verbaast me steeds weer dat mensen beweren dat ze 100 uur per week werken.
B
Dat is 14 uur per dag, dus wanneer slaap, eet je en zorg je voor kinderen?
C
Ik denk dat iedereen die dit zegt lijdt aan grootspraak.
Slide 31 - Quizvraag
Hardlopen is dus helemaal niet zo gezond als iedereen denkt.
Geef aan of het standpunt een positief standpunt, een negatief standpunt of een standpunt van twijfel is.
A
positief standpunt
B
negatief standpunt
C
standpunt van twijfel
Slide 32 - Quizvraag
Wil je nog meer weten?
Bekijk het volgende filmpje over debatteren. Dit kan ook thuis.
Dit is een uitgebreide les 'debatteren' in het voorgezet onderwijs.