die der das en hoofdletters

Du hast 3 min für:



  • mobiel in je tas
  • laptop/reader/pen op tafel
  • Deelnemen met klassencode
timer
3:00
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 1,2

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Du hast 3 min für:



  • mobiel in je tas
  • laptop/reader/pen op tafel
  • Deelnemen met klassencode
timer
3:00

Slide 1 - Tekstslide

Das Programm
  • Einchecken Teams
  • Wiederholung
  • An die Arbeit!

Slide 2 - Tekstslide

wanneer gebruik je wat? 

Slide 3 - Tekstslide

Der, die of das

Slide 4 - Woordweb

lidwoorden
der die das = lidwoorden 
Lidwoorden horen bij ?
zelfstandige naamwoorden

Slide 5 - Tekstslide

wat zijn zelfstandige naamwoorden? 
  • Een mens Vb Direktor, Kind, Praktikant, Lehrerin
  • Een dier of plant Vb Maus, Hund, Rose, Baum
  • Een ding Vb Stuhl, Computer, Tasche
  • Een begrip Vb Liebe, Angst, Respekt
  • Een naam vb Wendy, Alex, Breda, Europa
  • Zelfstandige naamwoorden worden:
  • a. ALTIJD met een hoofdletter geschreven
  • b. verdeeld in: der, die, das-woorden


Slide 6 - Tekstslide

DIE -woorden
  • 60 % van de Duitse woorden!
  • De meeste woorden die op een -E  eindigen vb die Klasse
  • dieren en mensen van het vrouwelijk geslacht vb die Kuh = de koe, die Wölfin = de wolvin, die Tante, die Mutter
  • woorden, die eindigen op: -schaft, -ei, -heit, -ung, -keit, -ion, -ität vb Die Wohnung, die Mannschaft, die Schönheit



Slide 7 - Tekstslide

DER-woorden
  • dieren van het mannelijke geslacht : der Stier, der Wolf, der Hahn 
  • de namen van de dagen, maanden, jaargetijden, windrichtingen:  der Sonntag , der Januar, der Sommer, der Norden

Slide 8 - Tekstslide

DAS -woorden

  • de meeste woorden waar  "het" voor staat in NL:  in het Duits das  vb het hotel: das Hotel, het kind: das Kind
  • woorden eindigend op -chen of -lein (betekenis: -tje) 
bijv. das Löffelchen = het lepeltje, das Kindlein = het kindje 


Slide 9 - Tekstslide

Der, die oder das?
Büchlein (boekje)
A
der
B
die
C
das

Slide 10 - Quizvraag

Der, die oder das?
Bruder
A
der
B
die
C
das

Slide 11 - Quizvraag

Der, die oder das?

Haus
A
der
B
die
C
das

Slide 12 - Quizvraag

Der, die oder das?
Mutter
A
der
B
die
C
das

Slide 13 - Quizvraag

Der, die oder das?
Westen
A
der
B
die
C
das

Slide 14 - Quizvraag

Der, die oder das?
Dienstag
A
der
B
die
C
das

Slide 15 - Quizvraag

Der, die oder das?
Tüchlein (doekje)
A
der
B
die
C
das

Slide 16 - Quizvraag

Der, die oder das?
März
A
der
B
die
C
das

Slide 17 - Quizvraag

Der, die oder das?
Lehrerin
A
der
B
die
C
das

Slide 18 - Quizvraag

Der, die oder das?
Tier
A
der
B
die
C
das

Slide 19 - Quizvraag

Der, die oder das?
Mittwoch
A
der
B
die
C
das

Slide 20 - Quizvraag

Der, die oder das?
Norden
A
der
B
die
C
das

Slide 21 - Quizvraag

Der, die oder das?
Freitag
A
der
B
das
C
die

Slide 22 - Quizvraag

Der, die oder das?
Mädchen
A
der
B
die
C
das

Slide 23 - Quizvraag

Der, die oder das?
Adresse

A
der
B
die
C
das

Slide 24 - Quizvraag

Der, die oder das?
Universität
A
der
B
die
C
das

Slide 25 - Quizvraag

Der, die oder das?
Mannschaft
A
der
B
die
C
das

Slide 26 - Quizvraag

Der, die oder das?
Freiheit
A
der
B
die
C
das

Slide 27 - Quizvraag

Terugblik op de les
Tevreden
Ontevreden
Verrast
Geleerd
Ontdekt

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide