HEJ 2bk - Cursus Taal §5 en 6 Woordenboek & uitdrukkingen
4: Taal
paragraaf 1
Cursus 4: TAAL
Open je boek alvast op Basis: blz. 96-97 Kader: blz. 94-95.
Log alvast in op LessonUp (de code staat linksonder in beeld).
§6 Thematische uitdrukkingen
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, tLeerjaar 2
In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
4: Taal
paragraaf 1
Cursus 4: TAAL
Open je boek alvast op Basis: blz. 96-97 Kader: blz. 94-95.
Log alvast in op LessonUp (de code staat linksonder in beeld).
§6 Thematische uitdrukkingen
Slide 1 - Tekstslide
Je kunt werken met een woordenboek.
Je weet wat thematische uitdrukkingen zijn en waarom we die gebruiken.
Lesdoelen
Slide 2 - Tekstslide
In deze les gaan we:
Huiswerk van de vorige les bespreken;
Verder met Cursus 4: Taal, paragraaf 6;
in gesprek over de begrippen letterlijk en figuurlijk, (thematische) uitdrukkingen.
Slide 3 - Tekstslide
Geen telefoons.
Gebruik je iPad alleen als dat nodig is.
Als de docent aan het woord is, is de rest van de klas stil.
Als een klasgenoot aan het woord is, is de rest van de klas stil.
Kortom, we luisteren naar elkaar en weten wanneer we mogen praten.
De regels tijdens de lessen Nederlands
Slide 4 - Tekstslide
In 1851 besloot de Nederlandse regering dat er een Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT) moest komen. Je kunt veel informatie over een woord vinden in het woordenboek.
Het woordenboek
Slide 5 - Tekstslide
Sommige woorden in het WNT (Woordenboek der Nederlandsche taal) hadden wel 23 betekenissen.
Johan van Dale heeft vier jaar gewerkt om het woordenboek eenvoudiger te maken.
Van-Dale woordenboeken worden nog steeds veel gebruikt, ook online.
Van Dale
Slide 6 - Tekstslide
Je kunt in het woordenboek vinden of een woord meerdere betekenissen heeft.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 7 - Quizvraag
Je kunt in het woordenboek vinden of een woord mannelijk, vrouwelijk of onzijdig is.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 8 - Quizvraag
De woorden in het woordenboek staan op alfabetische volgorde.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 9 - Quizvraag
Vier leerlingen krijgen een woordenboek.
Wie vindt het snelst het genoemde woord?
Woordenboekspel
Slide 10 - Tekstslide
Wat?
Cursus 7, paragraaf 5: Woordenboek.
Basis: opdracht 1 & 2 (blz. 94 -95).
Kader: opdracht 1,2 & 3 (blz. 96)
Hoe?
Zelfstandig. De eerste vijf minuten in stilte, daarna overleggen.
Hulp
Steek je vinger op als je een vraag hebt.
Tijd
10 minuten.
Klaar?
Lees alvast de tekst(en) op:
Basis --> blz. 96 Kader --> blz. 98
Opdrachten maken
timer
10:00
Slide 11 - Tekstslide
4: Taal
paragraaf 1
Cursus 4: TAAL
Open je boek alvast op Basis: blz. 96-97 Kader: blz. 98-99.
Log alvast in op LessonUp (de code staat linksonder in beeld).
§6 Thematische uitdrukkingen
Slide 12 - Tekstslide
In deze les gaan we:
Huiswerk van de vorige les bespreken;
Verder met Cursus 4: Taal, paragraaf 6;
in gesprek over de begrippen letterlijk en figuurlijk, (thematische) uitdrukkingen.
Slide 13 - Tekstslide
Geen telefoons.
Gebruik je iPad alleen als dat nodig is.
Als de docent aan het woord is, is de rest van de klas stil.
Als een klasgenoot aan het woord is, is de rest van de klas stil.
Kortom, we luisteren naar elkaar en weten wanneer we mogen praten.
De regels tijdens de lessen Nederlands
Slide 14 - Tekstslide
Huiswerk bespreken
Basis: opdracht 2 (blz. 95)
Kader: opdracht 1,2 & 3 (blz. 96-97)
Slide 15 - Tekstslide
Thematische uitdrukkingen
Uitdrukkingen zijn unieke combinaties van woorden om uit te leggen wat je bedoelt.
Veel van deze uitdrukkingen zijn thematisch. Denk bijvoorbeeld aan het weer, dieren of het menselijk lichaam.
Na regen komt zonneschijn.
Blaffende honden bijten niet.
Een oogje op iemand hebben.
Slide 16 - Tekstslide
= taal waarmee je precies bedoelt wat er staat.
- Marlou praat graag met haar klasgenoten.
- Ensar en Kevin zijn net jarig geweest.
Letterlijk taalgebruik
Slide 17 - Tekstslide
= taal waarmee je iets anders bedoelt dan wat er staat. Spreekwoorden, uitdrukkingen en gezegdes zijn figuurlijk taalgebruik. Er wordt vaak een beeld (figuur) gebruikt.
Figuurlijk taalgebruik
Slide 18 - Tekstslide
Figuurlijk
Letterlijk
De mentor ziet Tim met zijn vader binnenlopen en zegt: 'De appel valt niet ver van de boom.'
Kijk naar die appels, ze zijn allemaal uit de boom gevallen.
Gatsie, we hebben muizen en ik zie ze zelfs door de kamer lopen.'
‘Als de kat van huis is, dansen de muizen op tafel’, riep de mentor toen hij terugkwam.
Slide 19 - Sleepvraag
De mentor ziet Tim met zijn vader binnenlopen en zegt: 'De appel valt niet ver van de boom.'
Wat wil de mentor hiermee zeggen?
Slide 20 - Open vraag
‘Als de kat van huis is, dansen de muizen op tafel’, riep de mentor toen hij terugkwam.
Wat wil de mentor hiermee zeggen?
Slide 21 - Open vraag
Zijn onveranderlijke zinnen.
Staan altijd in de tegenwoordige tijd.
Zijn altijd figuurlijk bedoeld.
Wie weet nog een spreekwoord?
Spreekwoorden
Slide 22 - Tekstslide
Zijn vaste combinaties van woorden.
Zijn ook altijd figuurlijk bedoeld.
Wie weet nog een uitdrukking?
Uitdrukkingen
Slide 23 - Tekstslide
Een nieuwsgierig aagje
A
Uitdrukking
B
Spreekwoord
Slide 24 - Quizvraag
Je moet een gegeven paard niet in de bek kijken.
A
Uitdrukking
B
Spreekwoord
Slide 25 - Quizvraag
Al draagt een aap een gouden ring, het is en blijft een lelijk ding.