Les 1: de persoonsvorm, het gezegde en het onderwerp

Redekundig ontleden
  • Wat is redekundig ontleden?
  • De persoonsvorm
  • Het werkwoordelijk gezegde 
  • Het naamwoordelijk gezegde
  • Het onderwerp


Uitleg
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Redekundig ontleden
  • Wat is redekundig ontleden?
  • De persoonsvorm
  • Het werkwoordelijk gezegde 
  • Het naamwoordelijk gezegde
  • Het onderwerp


Uitleg

Slide 1 - Tekstslide

 
Ontleden is het benoemen van de elementen van een zin. 

LET OP!
Er zijn twee manieren om een zin  te ontleden: 
redekundig OF taalkundig.


Redekundig ontleden:
  1. Een zin wordt verdeeld in zinsdelen.
  2. Een zinsdeel is een eenheid van 1 of meer woorden die een bepaalde functie hebben.
Uitleg

Slide 2 - Tekstslide

Wat is de persoonsvorm?
De persoonsvorm
Mijn broer
heeft
een auto
gekocht.

Slide 3 - Sleepvraag

Wat is de persoonsvorm van de volgende drie zinnen? Sleep het juiste woord naar het juiste nummertje.
1.

2.

3.
1.
2.
3.
Mijn moeder
gaf
mij 
een kus.
Peter
en
Mark
gaan
voetballen.
Gaan
ze
het stadion
verbouwen?

Slide 4 - Sleepvraag

      Het werkwoordelijk gezegde
Het werkwoordelijk gezegde bestaat uit alle werkwoorden die in de zin staan. 
Het geeft altijd aan dat iets of iemand iets doet.

Jan kijkt naar buiten.
Jan heeft naar buiten gekeken.

Slide 5 - Tekstslide

          Het naamwoordelijk gezegde
Het naamwoordelijk gezegde bestaat uit één of meer werkwoorden en een (zelfstandig, bijvoeglijk, enz.) naamwoord. 

Het naamwoordelijk gezegde geeft altijd aan dat iets of iemand iets is. 

Eigenschappen (iets zijn) worden gekoppeld d.m.v. een koppelwerkwoord!

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide


Henk heeft de hond uitgelaten.
A
naamwoordelijk gezegde
B
werkwoordelijk gezegde

Slide 8 - Quizvraag


Deze jas moet worden geruild.


A
naamwoordelijk gezegde
B
werkwoordelijk gezegde

Slide 9 - Quizvraag


Ik heb gisteren goed voor de toets geleerd.
A
naamwoordelijk gezegde
B
werkwoordelijk gezegde

Slide 10 - Quizvraag


Mijn neef is gitaarleraar.


A
naamwoordelijk gezegde
B
werkwoordelijk gezegde

Slide 11 - Quizvraag


Dat taartje lijkt me erg lekker.


A
naamwoordelijk gezegde
B
werkwoordelijk gezegde

Slide 12 - Quizvraag


Dat meisje wordt later tandarts.


A
naamwoordelijk gezegde
B
werkwoordelijk gezegde

Slide 13 - Quizvraag

Het onderwerp
Het onderwerp voert het gezegde uit.
Het onderwerp doet iets of het onderwerp is iets.

Ik moest een uur op de bus wachten.
Mijn buurman slaapt altijd tot tien uur uit.
De nieuwe speeltoestellen waren geweldig.

Slide 14 - Tekstslide