Les 1 - H. 3.7. Naamwoordelijk gezegde - di 11 maart

3.7. 
A1a
1 / 44
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 44 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

3.7. 
A1a

Slide 1 - Tekstslide

Welkom in deze les!
Mobiel in de telefoontas
Laptop dicht

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoelen
- Je herkent de twee type zinnen die het Nederlands kent

Slide 3 - Tekstslide

Warming up - met z'n vieren

Bekijk de plaatjes.  Gebruik de kant met HARTJES
Verdeel de kaartjes in DRIE gelijke groepen
Let op de betekenis van de HELE zin.


PEUTERPRAAT - Wat wil hij eigenlijk zeggen?

Slide 4 - Tekstslide

Warming up - tip
Groep 1 broertje boos
Groep 2 mama werken
Groep 3 boekje lezen

Tweejarige peuters praten dus al in TWEE soorten zinnen. Met slechts twee woorden kan hij dat verschil al maken. 

Slide 5 - Tekstslide

Warming up - antwoord
Groep 1 broertje boos, auto mooi, popje stout, papa lief
Groep 2 mama werken, hondje blaffen, trein tjoektjoek,
                  ikke lachen
Groep 3 boekje lezen, hamster aaien, snoepje hebben,
                  koekje eten

Slide 6 - Tekstslide

Kijk eens mee....
Een oranje bloem is een soort van......           bloem
Zitten op een stoel is een soort van........        zitten
Er volgen nu een paar zinnen. Roep het antwoord hardop.

Slide 7 - Tekstslide

Jullie riepen:
Mooie liedjes zingen is een soort van ZINGEN.
Heel erg vervelend is een soort van VERVELEND.
Wachten op de bus is een soort van WACHTEN.
Geweldig moe van het feest is een soort van MOE.
Iemand feliciteren met zijn verjaardag is een soort van FELICITEREN.

Slide 8 - Tekstslide

Oefening 2 - in duo's 
'Die boom lijkt best wel dik.
Hij blijkt heel erg vervelend te zijn.
Deze bloem is oranje.
Hij moet wachten op de bus.
Kun je lekker zitten op die stoel.
Jij kan mooie liedjes zingen.
Ik ben geweldig moe van de training.
Mijn tante zou mij uitnodigen voor haar verjaardag.
Wil jij misschien de broodjes smeren?
1. Maak de zin af: ....is een soort
     van..... 
2. Om welk woord gaat het dan? 
3. Wanneer is het doen en
      wanneer zijn
4. Als het zijn is - wat voor
     woordsoort zie je dan?

Slide 9 - Tekstslide

Oefening 2 - in duo's
  1. Pak een rode pen, een blauwe pen een een potlood.
  2. Onderstreep met rood: het kernwoord van de zinnen met een DOEN-kern
  3. Onderstreep met blauw: het kernwoord van de zinnen met een ZIJN-kern
  4. Onderstreep met potlood: alle andere werkwoorden en bijbehorende woordjes, zoals 'te'  en 'aan het' 

Slide 10 - Tekstslide

Oefening 2 - in duo's
  1. Welk woordsoort hebben de woorden die je rood hebt onderstreept?
  2. Welk woordsoort hebben de woorden die je blauw hebt onderstreept?
  3. Welke functie hebben de woorden die je met potlood hebt onderstreept?

Slide 11 - Tekstslide

HET VERSCHIL
Zin met een DOEN-kern  - het kernwoord = een werkwoord
Zin met een ZIJN-kern    - het kernwoord = GEEN werkwoord (maar een
                                                       zelfstandig naamwoord / bijvoeglijk naamwoord)
Waar zal het werkwoordelijk gezegde zijn en wat het naamwoordelijk gezegde zijn? 

Slide 12 - Tekstslide

Oefening 3 - Overleg
OEFENING 3 - in duo's 
Werkwoordelijk gezegde of naamwoordelijk gezegde?
1. Mijn broertje zal een heerlijke appeltaart gaan
    bakken.
2. Volgende week gaan wij hardlopen in het park.
3. De nieuwe leraar muziek schijnt heel aardig te zijn.
4. Mijn oom is sinds gisteren arts geworden.
5. Hij leert altijd heel goed voor zijn proefwerk.
6. Zullen wij vandaag gaan fietsen?

Slide 13 - Tekstslide

   Werkwoordelijk gezegde
- het onderwerp DOET iets
- belangrijkste ww heeft een
   betekenis

  • alle werkwoorden in de zin
  • splitsbaar werkwoord
  • aan het + infinitief
  • te + infinitief

Naamwoordelijk gezegde
- het onderwerp IS iets 
- ww geen/weinig betekenis

  • koppelwerkwoord (kww):
       worden, zijn, blijven
           
Kww? Kun je omwisselen!
  • aanvulling met een zn/bn
  • zegt iets over onderwerp
p.177
NB:

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Video

TIP
1) Een naamwoordelijk gezegde bestaat uit alle werkwoorden
    in de zin EN een zinsdeel met een zelfstandig of bijvoeglijk
    naamwoord dat iets zegt over het onderwerp.
2) Staat er een naamwoordelijk gezegde in de zin?
     Dan is er NOOIT een lijdend voorwerp!

Slide 16 - Tekstslide

Ontleed de zin (p. 175/b)

Eigenlijk was de eerste 'Koningsdag' uit de geschiedenis 

een Prinsessendag.
wisseltruc koppelwerkwoord?

Slide 17 - Tekstslide

Zo vind je een naamwoordelijk gezegde:
Op de 1000 meter wil David bij het kampioenschap supersnel zijn.
1. Zoek de pv en verdeel de zin in zinsdelen.
Op de 1000 meter / wil / David / bij het kampioenschap / 
supersnel / zijn.
2. Stel vast of het onderwerp iets dóet of iets ís.
David (= onderwerp) IS iets, namelijk supersnel
3. Als het onderwerp iets ís, stel je de vraag:
                     Wat + pv + o + overige werkwoorden
WAT wil David zijn?  Antwoord: supersnel (= naamwoordelijk deel)

Slide 18 - Tekstslide

Zo vind je een naamwoordelijk gezegde:
4. Noteer het ng: pv + naamwoordelijk deel + overige ww
naamwoordelijk gezegde (ng) = wil supersnel zijn

Slide 19 - Tekstslide

Aan de slag
  • Maak van H. 3.7. - opdrachten 1, 4 en 5 (online)






Klaar?
Ga verder met H. 3.7. - opdr. 6, 7, 8 en 10

Slide 20 - Tekstslide

Afsluiting
Wie kan in eigen woorden uitleggen
hoe je naamwoordelijk gezegde vindt?

Slide 21 - Tekstslide

Lesdoelen
- Je herkent het naamwoordelijk gezegde
- Je herhaalt persoonsvorm, werkwoordelijk gezegde,
   onderwerp, lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp
       Huiswerk 
        Woensdag 12 maart
              H. 3.7. - opdrachten 1, 4 en 5

Slide 22 - Tekstslide

Werkwoordelijk gezegde
het onderwerp DOET iets
belangrijkste ww betekenis

  • alle werkwoorden in de zin
  • splitsbaar werkwoord
  • aan het + infinitief
  • te + infinitief

Naamwoordelijk gezegde
het onderwerp IS iets
ww geen betekenis

  • koppelwerkwoord
       worden, zijn, blijven
  • aanvulling met een zn/bn
  • zegt iets over onderwerp

Slide 23 - Tekstslide

Zo vind je een naamwoordelijk gezegde:
Op de 1000 meter wil David bij het kampioenschap supersnel zijn.
1. Zoek de pv en verdeel de zin in zinsdelen.
Op de 1000 meter / wil / David / bij het kampioenschap / 
supersnel / zijn.
2. Stel vast of het onderwerp iets dóet of iets ís.
David (= onderwerp) IS iets, namelijk supersnel
3. Als het onderwerp iets ís, stel je de vraag:
                     Wat + pv + o + overige werkwoorden
WAT wil David zijn?  Antwoord: supersnel (= naamwoordelijk deel)

Slide 24 - Tekstslide

Zo vind je een naamwoordelijk gezegde:
4. Noteer het ng: pv + naamwoordelijk deel + overige ww
naamwoordelijk gezegde (ng) = wil supersnel zijn

Slide 25 - Tekstslide

Wel/geen koppelwerkwoord

Deze ww kunnen zowel hulpwerkwoord (hww) als 
koppelwerkwoord (kww) zijn.

BELANGRIJK:
Een koppelwerkwoord kun je vervangen door een ander koppelwerkwoord. Een hulpwerkwoord kun je NIET vervangen.

is, zijn en blijven
Ik ben / word / blijf astronaut.   = kww
Ik ben naar Londen gegaan. = hww, want (Ik word naar Londen gegaan

Slide 26 - Tekstslide

In zinnen met een werkwoordelijk gezegde ...... het onderwerp iets.
(= opdracht 4a)
A
doet
B
is

Slide 27 - Quizvraag

In zinnen met een naamwoordelijk gezegde ...... het onderwerp iets.
(= opdracht 4a)

A
doet
B
is

Slide 28 - Quizvraag

Wat zijn de drie belangrijkste koppelwerkwoorden?

Slide 29 - Open vraag

Huiswerk bespreken
Van 3.7 
  • opdr.  1, 3, 4 en 5


Slide 30 - Tekstslide

Vraag 4b
Verklaar (leg uit) het woord naamwoordelijk 
in naamwoordelijk gezegde.
Een ng heeft een aanvulling nodig. In die aanvulling staat meestal een zn of een bn.

Slide 31 - Tekstslide

Vraag 4c
Wat koppelt een koppelwerkwoord?


Slide 32 - Tekstslide

Vraag 4c
Wat koppelt een koppelwerkwoord?


onderwerp
kww
naamwoordelijk deel

Slide 33 - Tekstslide

Hoe kun je controleren of een werkwoord een koppelwerkwoord is?

Slide 34 - Open vraag

Deze mensen zijn levensgevaarlijk.

De zin heeft een....
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 35 - Quizvraag

Langs de Amsterdamse grachten fietst een groep toeristen.
Deze zin heeft een....
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 36 - Quizvraag

O
P
D
R
A
C
H
T

1
Check zelf!

Slide 37 - Tekstslide

O
P
D
R
A
C
H
T

1
Vragen?
Aantal fout?

Slide 38 - Tekstslide

Aan de slag
Opdracht 1 - Minder dan drie fout?
Maak van H 3.7: opdracht 6, 7, 8 en 10
Opdracht 1 - Meer dan drie fout?
We bespreken SAMEN opdracht 5!

Slide 39 - Tekstslide

a. De meeste mensen vieren hun verjaardag met taart
    en bezoek.
b. Familie en vrienden geven de jarige kussen en cadeautjes.
c. De 100e verjaardag van een Zuid-Afrikaanse vrouw was een
    stuk spannender.
d. Ze maakte op die dag een parachutesprong.
e. Ze zwom ook al een keertje in een kooi tussen de haaien.
f. De invulling van haar 101e verjaardag blijft nog even geheim.
H. 3.7. - OPDRACHT 5 

Slide 40 - Tekstslide

Opdracht 5 p. 178
a De meeste mensen vieren hun verjaardag met taart en bezoek.    X
b Familie en vrienden geven de jarige kussen en cadeautjes.             X
c De 100e verjaardag van een Zuid-Afrikaanse vrouw was een
   stuk spannender.
                                                                                                     O
d Ze maakte op die dag een parachutesprong.                                            X
e Ze zwom ook al een keertje in een kooi tussen de haaien.                  X
f De invulling van haar 101e verjaardag blijft nog even geheim.            O

Doet het onderwerp iets = wg
Is het onderwerp iets = ng

Slide 41 - Tekstslide

Werkwoordelijk gezegde
het onderwerp DOET iets
belangrijkste ww betekenis

  • alle werkwoorden in de zin
  • splitsbaar werkwoord
  • aan het + infinitief
  • te + infinitief

Naamwoordelijk gezegde
het onderwerp IS iets
ww geen betekenis

  • koppelwerkwoord
       worden, zijn, blijven
  • aanvulling met een zn/bn
  • zegt iets over onderwerp

Slide 42 - Tekstslide

Aan de slag
Maak van 3.7 opdracht 6, 7, 8 en 10
Klaar?
Maak Test jezelf 3.5 en 3.7.

Slide 43 - Tekstslide

Lesdoelen
- Je herkent het naamwoordelijk gezegde

       Huiswerk 
        Dinsdag 9 april
              H. 3.7. - opdrachten 6, 7, 8 en 10 (op papier)

Slide 44 - Tekstslide