Maandag 14 juni

Woordenschat
Vandaag leer je vijf (nieuwe) woorden bij het thema Vakantie.

Schrijf het woord op en ook de betekenis.

1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2Middelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Woordenschat
Vandaag leer je vijf (nieuwe) woorden bij het thema Vakantie.

Schrijf het woord op en ook de betekenis.

Slide 1 - Tekstslide

de bestemming
(zelfstandig naamwoord)
  • de plaats waar je naar toe gaat;
  • het land/de plaats waar je naar toe gaat op vakantie;
  • Zin: Naar welke bestemming gaan jullie deze vakantie? Wij gaan naar Frankrijk!

Slide 2 - Tekstslide

absoluut
  • zeker weten;
  • helemaal;
  • totaal
  • Zin: Ik heb absoluut zin om op vakantie te gaan!
  • Zin: Weet je dit absoluut zeker?

Slide 3 - Tekstslide

adviseren
(werkwoord)
  • advies (tip) geven;
  • raad geven;
  • Ik adviseer, ik adviseerde, ik heb geadviseerd;
  • zin: Ik heb een probleem en ik wil graag advies. Wil jij mij adviseren wat ik het beste kan doen?

Slide 4 - Tekstslide

de afleiding
(zelfstandig naamwoord)
  • De keer dat je iets anders gaat doen, vooral om te ontspannen;
  • Afleiding zoeken: je gaat iets doen, om niet aan het probleem te denken;
  • Werkwoord wat er bij hoort: afleiden (ik leid af, hij leidt af)
  • Zin: In de vakantie ben ik op zoek naar afleiding. Ik wil dan niet meer aan mijn werk denken!

Slide 5 - Tekstslide

de heimwee
  • het gevoel dat je hebt als je heel graag in je eigen huis wilt zijn, terwijl je ergens anders bent;
  • je kan heimwee hebben naar je vaderland;
  • je kan ook heimwee hebben naar personen;
  • Zin: Dat meisje slaapt vanavond bij haar opa en oma. Maar zij heeft heimwee en ze wil graag naar haar eigen huis.

Slide 6 - Tekstslide

In welke zin wordt het goede voorbeeld gegeven van het woord:
adviseren
A
Mijn beste vriend heeft een probleem. Ik vertel hem niet wat hij moet doen.
B
Mijn beste vriend heeft een probleem. Ik zeg tegen hem dat hij zelf een oplossing moet zoeken.
C
Mijn beste vriend heeft een probleem. Ik geef hem tips hoe hij het op kan lossen.
D
Mijn beste vriend heeft een probleem. Ik zeg tegen hem hoe hij het moet oplossen.

Slide 7 - Quizvraag

Wat is het synoniem en de tegenstelling voor:
absoluut
A
misschien/totaal
B
geen idee/misschien
C
een beetje/helemaal
D
helemaal/misschien

Slide 8 - Quizvraag

Wat is jouw afleiding in het weekend? Wat ga je dan doen?

Slide 9 - Open vraag

Heb jij wel eens heimwee naar je vaderland? Waarom wel/niet?

Slide 10 - Open vraag

Zoek een foto van jouw favoriete vakantiebestemming

Slide 11 - Open vraag

Opdracht: welk woord hoort in de zin?
Welk woord hoort in de zin? Schrijf alleen het woord op, niet de hele zin!

Slide 12 - Tekstslide

Het verhaal wat je vertelt is.............niet waar. Je liegt!

Slide 13 - Open vraag

Ik ben al lange tijd bezig met mijn huiswerk. Ik heb echt even............nodig.

Slide 14 - Open vraag

Als ik op vakantie ben, heb ik na een week soms............naar mijn eigen bed.

Slide 15 - Open vraag

Ik vraag de docent of zij mij wil ................. welke keuze ik het beste kan maken.

Slide 16 - Open vraag

Ik vind Amerika de leukste .............. om naar toe te gaan als ik vakantie heb.

Slide 17 - Open vraag

Zinnen maken

We draaien het rad. Zie je jouw naam? Dan maak je een zin met 1 van de woorden.

De woorden: absoluut, adviseren, de afleiding, de bestemming, de heimwee

Slide 18 - Tekstslide