Wat is LessonUp
Zoeken
Kanalen
Inloggen
Registreren
‹
Terug naar zoeken
Woordenschat
Woordenschat
Vandaag leer je vijf (nieuwe) woorden bij het thema Vakantie.
Schrijf het woord op en ook de betekenis.
1 / 36
volgende
Slide 1:
Tekstslide
Middelbare school
In deze les zitten
36 slides
, met
interactieve quizzen
en
tekstslides
.
Start les
Bewaar
Deel
Printen
Onderdelen in deze les
Woordenschat
Vandaag leer je vijf (nieuwe) woorden bij het thema Vakantie.
Schrijf het woord op en ook de betekenis.
Slide 1 - Tekstslide
de bestemming
(zelfstandig naamwoord)
de plaats waar je naar toe gaat;
het land/de plaats waar je naar toe gaat op vakantie;
Zin: Naar welke
bestemming
gaan jullie deze vakantie? Wij gaan naar Frankrijk!
Slide 2 - Tekstslide
absoluut
zeker weten;
helemaal;
totaal
Zin: Ik heb
absoluut
zin om op vakantie te gaan!
Zin: Weet je dit
absoluut
zeker?
Slide 3 - Tekstslide
adviseren
(werkwoord)
advies (tip) geven;
raad geven;
Ik adviseer, ik adviseerde, ik heb geadviseerd;
zin: Ik heb een probleem en ik wil graag advies. Wil jij mij
adviseren
wat ik het beste kan doen?
Slide 4 - Tekstslide
de afleiding
(zelfstandig naamwoord)
De keer dat je iets anders gaat doen, vooral om te ontspannen;
Afleiding zoeken: je gaat iets doen, om niet aan het probleem te denken;
Werkwoord wat er bij hoort: afleiden (ik leid af, hij leidt af)
Zin: In de vakantie ben ik op zoek naar
afleiding
. Ik wil dan niet meer aan mijn werk denken!
Slide 5 - Tekstslide
de heimwee
het gevoel dat je hebt als je heel graag in je eigen huis wilt zijn, terwijl je ergens anders bent;
je kan heimwee hebben naar je vaderland;
je kan ook heimwee hebben naar personen;
Zin: Dat meisje slaapt vanavond bij haar opa en oma. Maar zij heeft
heimwee
en ze wil graag naar haar eigen huis.
Slide 6 - Tekstslide
In welke zin wordt het goede voorbeeld gegeven van het woord:
adviseren
A
Mijn beste vriend heeft een probleem. Ik vertel hem niet wat hij moet doen.
B
Mijn beste vriend heeft een probleem. Ik zeg tegen hem dat hij zelf een oplossing moet zoeken.
C
Mijn beste vriend heeft een probleem. Ik geef hem tips hoe hij het op kan lossen.
D
Mijn beste vriend heeft een probleem. Ik zeg tegen hem hoe hij het moet oplossen.
Slide 7 - Quizvraag
Wat is het synoniem en de tegenstelling voor:
absoluut
A
misschien/totaal
B
geen idee/misschien
C
een beetje/helemaal
D
helemaal/misschien
Slide 8 - Quizvraag
Wat is jouw afleiding in het weekend? Wat ga je dan doen?
Slide 9 - Open vraag
Heb jij wel eens heimwee naar je vaderland? Waarom wel/niet?
Slide 10 - Open vraag
Zoek een foto van jouw favoriete vakantiebestemming
Slide 11 - Open vraag
Opdracht: welk woord hoort in de zin?
Welk woord hoort in de zin? Schrijf alleen het woord op, niet de hele zin!
Slide 12 - Tekstslide
Het verhaal wat je vertelt is.............niet waar. Je liegt!
Slide 13 - Open vraag
Ik ben al lange tijd bezig met mijn huiswerk. Ik heb echt even............nodig.
Slide 14 - Open vraag
Als ik op vakantie ben, heb ik na een week soms............naar mijn eigen bed.
Slide 15 - Open vraag
Ik vraag de docent of zij mij wil ................. welke keuze ik het beste kan maken.
Slide 16 - Open vraag
Ik vind Amerika de leukste .............. om naar toe te gaan als ik vakantie heb.
Slide 17 - Open vraag
Zinnen maken
We draaien het rad. Zie je jouw naam? Dan maak je een zin met 1 van de woorden.
De woorden: absoluut, adviseren, de afleiding, de bestemming, de heimwee
Slide 18 - Tekstslide
Woordenschat
Vandaag leer je vijf (nieuwe) woorden bij het thema Vakantie.
Schrijf het woord op en ook de betekenis.
Slide 19 - Tekstslide
achterhalen
(werkwoord)
te weten komen;
het antwoord proberen te vinden;
proberen te weten te komen wat het het probleem is;
Zin: Ik wil
achterhalen
waarom iedereen altijd naar Frankrijk op vakantie gaat.
Slide 20 - Tekstslide
poetsen
(werkwoord)
met een doek over iets vegen, om het schoon te maken;
ik poets, ik poetste, ik heb gepoetst;
Zin: Ik
poets
altijd de toilet.
Zin: Heb jij je tafel wel schoon
gepoetst
?
Slide 21 - Tekstslide
de poort
ingang en uitgang in een muur;
vroeger zat er vaak ook een deur in;
je ziet het veel bij oude steden;
het was voor bescherming. Dan konden de vijanden niet makkelijk de stad in;
Sommige mensen hebben een poort in de schutting;
zin: Deze stad heeft veel
poorten.
Slide 22 - Tekstslide
afspoelen
(scheidbaar werkwoord)
iets onder stromend water houden, zodat het schoon wordt;
Werkwoord: ik spoel...af, ik spoelde....af, ik heb....afgespoeld;
Zin: Ik
spoel
altijd eerst mijn bord
af
en daarna doe ik het bord in de afwasmachine.
Slide 23 - Tekstslide
de functie
de taken die bij je baan horen;
elk beroep heeft andere functies;
Maar ook: wat kan een apparaat allemaal?
Zin: Wat is precies jouw
functie
op school?
Zin: Wat is de
functie
van dit apparaat?
Slide 24 - Tekstslide
In welke zin wordt het goede voorbeeld gegeven van het woord:
poetsen
A
Mijn bed is vies. Ik moet mijn laken en deken poetsen.
B
Mijn fietsband is lek. Ik moet de fietsband poetsen.
C
De kleding is smerig. Mijn moeder gaat de kleding poetsen.
D
De tafel is smerig. Ik zal de tafel even poetsen.
Slide 25 - Quizvraag
Wat is de belangrijkste functie van een docent?
A
goed kunnen luisteren
B
goed kunnen praten
C
goed de toets kunnen maken
D
goed kunnen uitleggen wat iets is
Slide 26 - Quizvraag
Maak een zin met het woord:
afspoelen
Slide 27 - Open vraag
Waar wordt een poort voor gebruikt?
A
Omdat het er leuk uit ziet.
B
Omdat dit vroeger gebouwd moest worden.
C
Zodat je weet wie er binnen komt.
Slide 28 - Quizvraag
In welke zin wordt het woord
achterhalen
goed gebruikt?
A
Ik moet achterhalen welke fiets ik moet kopen.
B
Ik moet achterhalen wie mijn laptop stuk heeft gemaakt.
C
Ik moet achterhalen naar welk land ik op vakantie wil gaan.
Slide 29 - Quizvraag
Opdracht: welk woord hoort in de zin?
Welk woord hoort in de zin? Schrijf alleen het woord op, niet de hele zin!
Slide 30 - Tekstslide
Doe de .......... dicht. Ik wil niet dat iedereen naar binnen kan lopen.
Slide 31 - Open vraag
Wat heb je geknoeid met de verf. Je moet je tafel.........
Slide 32 - Open vraag
Hij wil............. wat er met zijn geld is gebeurd. Iemand heeft het gestolen.
Slide 33 - Open vraag
..... jij de borden even .....? Ze zijn echt vies.
Slide 34 - Open vraag
Als je een baan zoekt, is het belangrijk om te onderzoeken wat de ....... precies is.
Slide 35 - Open vraag
Zinnen maken
We draaien het rad. Zie je jouw naam? Dan maak je een zin met 1 van de woorden.
De woorden: functie, afspoelen, poort, poetsen, achterhalen
Slide 36 - Tekstslide
Meer lessen zoals deze
Maandag 21 juni
Juni 2021
- Les met
18 slides
Middelbare school
Maandag 14 juni
Juni 2021
- Les met
18 slides
NT2
Middelbare school
vmbo b
Leerjaar 2
Maandag 10 juli 2023
Juni 2023
- Les met
25 slides
NT2
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 3
Maandag 3 juli 2023
Juni 2023
- Les met
25 slides
NT2
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 3
Maandag 24 juni
Juli 2023
- Les met
27 slides
NT2
ISK
Maandag 21 juni
September 2024
- Les met
25 slides
NT2
Middelbare school
vmbo lwoo
Leerjaar 1
Maandag 1 juli
Juli 2023
- Les met
25 slides
NT2
ISK
Spelling: thema 3
21 uur geleden
- Les met
27 slides
Spelling
Lager onderwijs