Werk in groepen van twee of drie.
Binnen elke groep, wissel je af tussen de rol van getuige en de rol van politieagent.
Elke groep bedenkt twee verschillende misdrijven die gerapporteerd moeten worden. Denk aan realistische scenario's die kunnen gebeuren in het dagelijks leven.
Ontwikkel je Verhaal:
Voor elk misdrijf, bepaal de volgende punten:
Who: Wie is betrokken bij het misdrijf? Zijn er verdachten of getuigen?
What: Wat is er precies gebeurd? Beschrijf de misdaad.
When: Wanneer heeft het misdrijf plaatsgevonden? Geef een specifieke tijd of tijdsbestek.
Where: Waar heeft het misdrijf plaatsgevonden? Beschrijf de locatie.
How: Hoe is het misdrijf gepleegd? Beschrijf de methode of het wapen gebruikt.