Wanneer het onderwerp al eerder genoemd is, wordt het onderwerp niet meer herhaald. Bij de werkwoordsvorm moet je dan nog zelf 'hij/zij/het' toevoegen.
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
GrieksMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2
In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Les 4A
Onuitgedrukt onderwerp
Wanneer het onderwerp al eerder genoemd is, wordt het onderwerp niet meer herhaald. Bij de werkwoordsvorm moet je dan nog zelf 'hij/zij/het' toevoegen.
Slide 1 - Tekstslide
Welke persoonsvorm in onderstaande zinnen heeft een onuitgedrukt onderwerp?
Een voorzetsel in het Grieks (in, op, naar, etc.) gaat soms met de accusativus. Dan staat er + acc. achter. In dit geval is de accusativus geen lijdend voorwerp.
Bijwoorden maken duidelijk waar, wanneer en hoe iets gebeurt of het geval is
Slide 14 - Tekstslide
Wat is de vertaling van ἐνταῦθα
A
daar
B
meteen, onmiddellijk
C
zo, op die manier
D
hier(heen)
Slide 15 - Quizvraag
Wat is de vertaling van αὐτίκα
A
zo, op die manier
B
hier(heen)
C
daar
D
meteen, onmiddellijk
Slide 16 - Quizvraag
Wat is de vertaling van ἐνθάδε
A
meteen, onmiddellijk
B
hier(heen)
C
daar
D
zo, op die manier
Slide 17 - Quizvraag
Les 5B
Partikels
Partikels zijn kleine woordjes die een verband tussen twee zinnen of zinsdelen leggen. Ze woorden ook wel "tekststructuererende woorden" genoemd
Partikels
δέblijft onvertaald, behalve na een komma -> en, maar
μέν blijft onvertaald
δή geeft nadruk -> dan, dus
οὗν als een verhaal verdergaat -> dan, nuin een conclusie -> dus
Slide 18 - Tekstslide
Les 5C
Persoonlijk voornaamwoord
Bij het Griekse werkwoord kun je aan de uitgang zien welke persoon bedoeld is. Soms wordt dit echter toch nog toegevoegd, maar dan geef het extra nadruk op de persoon.
Slide 19 - Tekstslide
Les 5C
Woordvolgorde
In het Nederlands maakt de plaats van een zelfstandig naamwoord duidelijk wat de functie van het woord is, in het Grieks maakt de naamval de functie duidelijk. Daardoor hebben de woorden niet zo'n vast plaats als in het Nederlands.
Slide 20 - Tekstslide
Les 5C
Woordvolgorde
Ὁ ἄνθρωποςμίανκεφαλὴνἔχειEen mens heeft een hoofd.
Μίαν κεφαλὴνὁ ἄνθρωποςἔχειEen mens heeft een hoofd.
Slide 21 - Tekstslide
mnl.
vwl.
onz.
ev.
nom.
ὁ δοῦλος
ἡ χώρα
τὸ θηρίον
acc.
τὸν δοῦλον
τὴν χώραν
τὸ θηρίον
mv.
nom.
οἱ δοῦλοι
αἱ μάχαι
τὰ θηρία
acc.
τοὺς δούλος
τὰς μάχας
τὰ θηρία
Les 6A: zelfst. nmw. mv.
Slide 22 - Tekstslide
Wat is het getal en naamval van? τὸν θεόν
A
nom ev
B
acc ev
C
nom mv
D
acc mv
Slide 23 - Quizvraag
Wat is het getal en naamval van? τὴν κεφαλήν
A
acc ev
B
acc mv
C
nom ev
D
nom mv
Slide 24 - Quizvraag
Wat is het getal en naamval van? οἱ δεσπόται
A
nom mv
B
nom ev
C
acc ev
D
acc mv
Slide 25 - Quizvraag
Wat is het getal en naamval van? τὰ τέκνα
A
nom mv
B
nom ev
C
acc ev
D
acc mv
Slide 26 - Quizvraag
Wat is het getal en naamval van? τοὺς πολίτας
A
acc ev
B
nom ev
C
acc mv
D
nom mv
Slide 27 - Quizvraag
Wat is het getal en naamval van? τὰς παρθένους
A
acc ev
B
acc mv
C
nom ev
D
nom mv
Slide 28 - Quizvraag
Wat is het getal en naamval van? ὁ ξένοι
A
acc ev
B
acc mv
C
nom ev
D
nom mv
Slide 29 - Quizvraag
mnl.
vwl.
onz.
ev.
nom.
δεινός
δεινή
δεινόν
acc.
δεινόν
δεινήν
δεινόν
mv.
nom.
δεινοί
δειναί
δεινά
acc.
δεινούς
δεινάς
δεινά
Les 6B
Slide 30 - Tekstslide
Les 6B
mnl.
vwl.
onz.
mnl
vwl.
onz.
ev.
nom.
μέγας
μεγάλη
μέγα
πολύς
πολλή
πολύ
acc.
μέγαν
μεγάλην
μέγα
πολύν
πολλήν
πολύ
mv.
nom.
μεγάλοι
μεγάλαι
μεγάλα
πολλοί
πολλαί
πολλά
acc.
μεγάλους
μεγάλας
μεγάλα
πολλούς
πολλάς
πολλά
Slide 31 - Tekstslide
Welk bijvoeglijk naamwoord congrueert met οἱ κινδύνοι?
A
δεινός
B
δεινόν
C
δεινοί
D
δεινούς
Slide 32 - Quizvraag
Welk bijvoeglijk naamwoord congrueert met τὰ ἕργα
A
μέγα
B
μέγας
C
μέγαν
D
μεγάλα
Slide 33 - Quizvraag
Welk bijvoeglijk naamwoord congrueert met τὴν χώραν
A
πολλή
B
πολλήν
C
πολλαί
D
πολλάς
Slide 34 - Quizvraag
Welk bijvoeglijk naamwoord congrueert met ὁ δοῦλος
A
πολύ
B
μέγα
C
δεινήν
D
δεινός
Slide 35 - Quizvraag
Welk bijvoeglijk naamwoord congrueert met τοὺς ξένους