weet je (weer) wat een persoonsvorm (pv) is en hoe je een pv kunt vinden in een zin
weet je (weer) wat een werkwoordelijk gezegde (wwg) is en hoe je een wwg kunt vinden in een zin
weet je (weer) wat een onderwerp (ond) is en hoe je een ond kunt vinden in een zin
(weet je wat samengestelde zinnen zijn en kun je deze herkennen)
Slide 2 - Tekstslide
Wat is in onderstaande zin de persoonsvorm: Ik eet vandaag een lekker koekje.
A
Ik
B
eet
C
vandaag
D
een lekker koekje
Slide 3 - Quizvraag
Hoe heb jij bij de vorige vraag de persoonsvorm gevonden?
Slide 4 - Open vraag
Wat is in onderstaande zin de persoonsvorm?
Morgen koop ik een cadeau voor mijn tante.
A
morgen
B
koop
C
ik
D
mijn tante
Slide 5 - Quizvraag
Het werkwoordelijk gezegde
Soms staat er maar een werkwoord in de zin (de persoonsvorm). Dit is dan het werkwoordelijk gezegde. Soms staan er ook meerdere werkwoorden in een zin. Alle werkwoorden uit een zin vormen samen het werkwoordelijk gezegde.
Slide 6 - Tekstslide
Morgen ga ik een mooi cadeau kopen voor mijn tante.
Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
ga
B
ik ga
C
ga kopen
D
ik ga kopen
Slide 7 - Quizvraag
Het onderwerp in een zin
Wie/wat + wwg?
1. Morgen koop ik een mooi cadeau voor mijn tante.
2. Vanmiddag geeft mijn docent een leuke les.
Slide 8 - Tekstslide
Benoem van onderstaande zin de pv, het wwg en het ond. Schrijf ze onder elkaar (pv, wwg, ond)
In de herfstvakantie heb ik leuke dingen gedaan.
Slide 9 - Open vraag
Benoem van onderstaande zin de pv, het wwg en het ond. Schrijf ze onder elkaar (pv, wwg, ond)