Schildklier en bijnieren

1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
ANFYMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De alvleesklier is aangegeven met de letter...
A
S
B
Q
C
P
D
R

Slide 2 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat weet jij over de Alvleesklier?

Slide 3 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het voedsel komt door de alvleesklier?
A
Waar
B
Niet waar

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de Latijnse naam voor alvleesklier?

Slide 7 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 8 - Tekstslide

Insuline zorgt, zoals we gezien hebben, voor de omzetting van glucose in glycogeen. Het heeft dus een sterk bloedglucoseverlagende werking. De belangrijkste reden waardoor insuline het glucosegehalte in het bloed verlaagt, komt doordat insuline ervoor zorgt dat glucose gemakkelijk vanuit het bloed in de lever- en spiercellen kan komen. In de cellen zelf zorgt insuline dan voor de omzetting van glucose tot glycogeen (de opslagvorm).
Bloedsuiker
A
Hoeveelheid suiker in het bloed
B
Hoeveelheid suiker in je alvleesklier

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Insuline wordt aangemaakt in je alvleesklier?
A
Waar
B
Niet waar

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hypoglykemie is als je bloedsuiker te
A
Hoog is
B
Laag is

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een bloedsuiker onder de 4, noemen we een lage bloedsuiker. Geef een ander woord voor 'lage bloedsuiker'
A
Hypoglycemie
B
Hyperglycemie

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bij diabetes is je bloedsuiker
A
nooit stabiel
B
altijd te laag
C
altijd te hoog
D
alle antwoorden juist

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het doelwit voor de hormoon insuline?
A
Hart & spieren
B
Lever & spieren
C
Nieren & spieren
D
Galblaas & spieren

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Je controleert de bloedsuiker:

Wat moet je nu als eerste doen?
A
De zorgvrager dextro geven
B
De zorgvrager water laten drinken
C
Extra insuline (bijspuitschema) geven
D
De zorgvrager laten bewegen/lopen

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 17 - Tekstslide

Het hormoon glucagon doet het omgekeerde en werkt dus bloedglucoseverhogend. Glucagon heeft daarom dezelfde functie als het hormoon adrenaline dat afkomstig is uit de bijnieren. We zeggen dan ook dat het hormoon insuline de antagonist (‘tegenwerker’) is van de hormonen glucagon en adrenaline. Door een goede samenwerking van voornoemde hormonen zal het glucosegehalte in het bloed vrijwel constant zijn.

Slide 18 - Tekstslide

Functie van het hormoon
Ieder hormoon heeft een functie. Anders worden ze niet aangemaakt. Somatostatine werkt niet stimulerend maar juist remmend. Deze remmende werking is van invloed op de afscheiding van andere hormonen. Hierdoor worden deze andere hormonen dus niet of minder uitgescheiden. Soms is een remmende werking nodig, omdat er een teveel aan hormonen wordt geproduceerd. Het lichaam meet continue het niveau van deze hormonen en zal, indien nodig, de uitscheiding van bepaalde hormonen willen gaan remmen. Hiervoor dient onder andere het hormoon somatostatine.

Groeihormoon en andere hormonen
De remmende werking is van invloed op de volgende hormonen:

-Insuline: dit hormoon stuurt de glucose-stofwisseling aan. Glucose is afkomstig vanuit koolhydraten uit voeding en is een belangrijke leverancier van energie. Na het eten stijgt de bloedglucose oftewel het gehalte aan glucose in het bloed (bloedsuikerspiegel). Hierdoor wordt het hormoon insuline afgegeven. Glucose maakt de cellen open, waardoor glucose de cellen binnen kan. Insuline wordt door de alvleesklier aangemaakt.

-Glucagon: het hormoon glucagon werkt tegenovergesteld aan insuline. Wanneer de bloedglucose te laag wordt, zorgt glucagon ervoor dat er glucose vrijkomt uit de lever. Als gevolg hiervan zal de bloedglucose weer gaan stijgen.

-Thyreotroop hormoon: dit hormoon stimuleert de afgifte van het hormoon thyroxine vanuit de schildklier. Thyroxine zorgt voor een goede stofwisseling in de cellen.

-Groeihormoon: het groeihormoon stuurt de groei van het lichaam aan. Nieuwe cellen worden aangemaakt en botten worden stevig. De hoeveelheid vet, spieren en water wordt gereguleerd middels het groeihormoon. Groeihormonen worden door de hypofyse aangemaakt.

-Hormonen in de maag-en darmwand: in het slijmvlies van de maag-en darmwand worden verschillende hormonen aangemaakt die de spijsvertering reguleren

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 20 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 21 - Tekstslide

De bijnierschors produceert verschillende hormonen. Ze worden samengevat onder de naam schorshormonen of corticoïden (cortex = schors). Deze hormonen hebben onder andere een remmende invloed op ontstekingsreacties en op allergische reacties (overgevoeligheidsreacties). Bekend is het hormoon cortisol. In hoofdstuk 7 hebben we reeds kennis gemaakt met het schorshormoon aldosteron. Dit hormoon bevordert in de nieren de terugresorptie van natrium en de uitscheiding van kalium. Omdat dit twee belangrijke mineralen zijn, speelt de bijnierschors dus ook een belangrijke rol in de mineraalhuishouding.

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bijniermerg
Bijnierschors
Adrenaline 
Non adrenaline
Aldosteron
Cortison
Geslachtshormonen

Slide 23 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is cortisol?

Slide 27 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 29 - Tekstslide

Het bijniermerg produceert het hormoon adrenaline (ad= bij; ren = nier). Dit hormoon heeft een veelzijdige werking. In lever- en spiercellen bevordert adrenaline de omzetting van glycogeen tot glucose (par.​ 6.​3.​3). Hierdoor zal het glucosegehalte in het bloed stijgen. Andere werkingen van adrenaline zijn: versnelling van de hartactie, verhoging van de bloeddruk en versnelling van de ademhaling. Adrenaline heeft daarentegen een remmende werking op het maagdarmkanaal. Het hormoon adrenaline blijkt dezelfde werking te hebben als het sympathisch zenuwstelsel (hoofdstuk 9). Opnieuw een bewijs van de goede samenwerking tussen het neurologisch en het hormonaal stuurmechanisme. Zie ook tabel 10.4.
Tabel 10.4Hormon
Wat is een normale bloedsuiker?
A
4 - 8 mmol/l
B
4 - 8 mm Hg
C
6 - 12 mmol/l
D
6 - 12 mm Hg

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is dus insuline?
A
Regelt de glucosestofwisseling
B
Regelt de bloedglucosewaarde
C
Brandstof voor het leveren van energie
D
Een stofje uit voeding; bv. uit banaan

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 32 - Link

Deze slide heeft geen instructies

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

https://www.gezondheidsnet.nl/nieraandoeningen/video-bijnierschorshormonen  


Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies