In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Oefentoets hoofdstuk 5 (5.1 t/m 5.3)
Slide 1 - Tekstslide
Een hond wist door te blaffen `s nachts zijn baasje te wekken en te waarschuwen voor een inbreker, die daarop vluchtte.
Wat is de prikkel waardoor de vrouw wordt gewekt?
A
De inbreker
B
Het geblaf van de hond
C
Het vluchten van de inbreker
D
Het alarm
Slide 2 - Quizvraag
Een hond wist door te blaffen `s nachts zijn baasje te wekken en te waarschuwen voor een inbreker, die daarop vluchtte.
Wat zijn impulsen?
A
Een verandering in je omgeving
B
Iets waarop een zintuig reageert
C
Electrische signaaltjes
D
Zenuw bewegingen
Slide 3 - Quizvraag
Een hond wist door te blaffen `s nachts zijn baasje te wekken en te waarschuwen voor een inbreker, die daarop vluchtte. Ik welk deel van het lichaam wordt de vrouw zich bewust van het geluid?
A
In haar oren
B
In haar zenuwen
C
In haar hersenen
D
In haar ogen
Slide 4 - Quizvraag
Welke zintuigcellen liggen niet in je huid? Meerdere antwoorden geven.
A
Gezichtszintuigen
B
Drukzintuigen
C
Warmtezintuigen
D
Reukzintuigen
Slide 5 - Quizvraag
Bevinden zich in orgaan P koudezintuigen? En pijnpunten?
A
Zowel koudezintuigen als pijnpunten.
B
Alleen pijnpunten.
C
Alleen koudezintuigen.
D
Geen koudezintuigen en geen pijnpunten.
Slide 6 - Quizvraag
Als je minder eet dan nodig is, wordt er reservevoedsel (vet) gebruikt.
Waar zit dat vet in je lichaam?
A
In de hoornlaag.
B
In de kiemlaag.
C
In de lederhuid.
D
In het onderhuids bindweefsel.
Slide 7 - Quizvraag
Frank neemt een tatoeage.
In welke laag van de huid moet die worden gezet om te blijven zitten?
A
Kiemlaag
B
hoornlaag
C
lederhuid
D
onderhuids bindweefsel
Slide 8 - Quizvraag
Wat kun je minder goed proeven wanneer je verkouden bent?
A
Een kaneelstok.
B
Een suikerklontje.
C
Een zure mat.
D
Een zout dropje.
Slide 9 - Quizvraag
De buis van Eustachius gaat open als je slikt.
A
juist
B
onjuist
Slide 10 - Quizvraag
Welk deel van het oog zorgt ervoor dat er impulsen naar de hersenen worden gestuurd, zodat je kunt zien?
A
Het hoornvlies.
B
Het netvlies.
C
Het regenboogvlies.
D
Het vaatvlies.
Slide 11 - Quizvraag
Sam met zijn onafscheidelijke zonnebril.
Hoe zien zijn pupillen eruit?
A
Groter dan zonder die bril
B
Even groot als zonder die bril.
C
Kleiner dan zonder die bril.
Slide 12 - Quizvraag
Welke functie hebben de beentjes die met 7, 8 en 9 zijn aangegeven?
A
Beschermen van het oor tegen te harde geluiden.
B
Trillingen doorgeven aan het slakkenhuis.
C
De trommelholte openhouden.
Slide 13 - Quizvraag
Met welk nummer is hier de gele vlek aangegeven
A
5
B
7
C
3
D
6
Slide 14 - Quizvraag
Met welk nummer geven ze hier het vaatvlies aan?
A
9
B
4
C
3
D
6
Slide 15 - Quizvraag
Oefentoets hoofdstuk 5 (5.4 t/m 5.6)
Slide 16 - Tekstslide
De zintuigen in je benen zijn via zenuwen met de hersenen verbonden.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 17 - Quizvraag
De hersenen, het ruggenmerg en de zenuwen zijn delen van het centrale zenuwstelsel.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 18 - Quizvraag
In de afbeelding is een deel van het zenuwstelsel schematisch getekend.
Welk nummer geeft een deel (of welke nummers geven delen) van het centrale zenuwstelsel aan? Je kunt meerdere antwoorden noteren!
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 19 - Quizvraag
Wat is een zenuw?
A
een bundel uitlopers van zenuwcellen
B
een cel die impulsen kan geleiden
C
twee zenuwcellen die met elkaar verbonden zijn
Slide 20 - Quizvraag
Wat is de functie van het laagje om elke uitloper in een zenuw?
A
de uitlopers van elkaar isoleren
B
impulsen geleiden van en naar het cellichaam
C
zorgen voor bescherming van de zenuw
Slide 21 - Quizvraag
Een bewuste reactie op een prikkel bestaat uit zeven stappen. Zet de stappen in de goede volgorde. 1 De prikkels worden omgezet in impulsen. 2 Impulsen gaan van je hersenen via je ruggenmerg naar je spieren. 3 Je beslist hoe je wilt reageren. 4 Je spieren trekken samen en je reageert. 5 Je wordt je bewust van de prikkels die je zintuigen opvangen. 6 Je zintuigcellen vangen prikkels op. 7 Zenuwcellen geleiden de impulsen via het ruggenmerg naar je hersenen. Wat is de juiste volgorde?
A
7-2-3-4-6-5-1
B
2-3-5-6-1-2-4
C
6-5-7-3-2-1-4
D
6-1-7-5-3-2-4
Slide 22 - Quizvraag
Frank en Ronald gaan samen naar het circus. Daar zijn veel spectaculaire acts. Vooral de olifanten en de degenslikker vallen bij de jongens in de smaak.
Bij de act van de degenslikker steekt die een lange metalen degen helemaal in zijn keel Behalve zintuigen speelt bij de act van de degenslikker ook het zenuwstelsel een rol. Via welk onderdeel of welke onderdelen?
A
Alleen de hersenen.
B
Alleen het ruggenmerg.
C
Hersenen en zenuwen.
D
Hersenen, ruggenmerg en zenuwen.
Slide 23 - Quizvraag
Hoe heten onderdelen 1 en 5 uit de afbeelding?
A
Cellichaam
B
Uitlopers
C
Zenuw
D
Isolerende laag
Slide 24 - Quizvraag
Een jonge zebra kan na zijn geboorte vrijwel direct op zijn benen staan en lopen.
Dit is aangeleerd gedrag.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 25 - Quizvraag
Een plant sluit 's avonds haar bloemen.
Dat is gedrag.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 26 - Quizvraag
Bij een observatie benoem je het feitelijke gedrag dat je waarneemt.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 27 - Quizvraag
Hannah ziet een frietkraam staan. Ze heeft zin in een zak friet.
Dit is een voorbeeld van een inwendige prikkel.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 28 - Quizvraag
De tijgers willen niet door de brandende hoepel. Maar de trainer weet daar wel iets op. Hij laat ze een tijdje hongeren en beloont het springen door de hoepel met een stuk vlees.
Welke factor is toegenomen door de honger?
A
De impuls
B
De motivatie
C
De prikkel
Slide 29 - Quizvraag
Het heideblauwtje is een vlinder. Als het paringstijd is, dan achtervolgt het mannetje een vrouwtje. Hij vliegt om haar heen en geeft geurstoffen af. Dan gaat hij naast haar zitten en paren ze. Uiteindelijk vliegt het mannetje weg.
Waar is dit een voorbeeld van?
A
Gedragsketen
B
Motivatie
C
Prikkel
D
Respons
Slide 30 - Quizvraag
De kat is moe.
Is dit een interpretatie of een observatie van gedrag ?
A
Interpretatie
B
Observatie
Slide 31 - Quizvraag
De kat ligt op de bank.
Is dit een interpretatie of een observatie van gedrag?
A
Interpretatie
B
Observatie
Slide 32 - Quizvraag
Jane en Cilly gaan samen naar het circus. Daar zijn veel spectaculaire acts. Vooral de trapeze en de tijgers vallen bij de meiden in de smaak. Bij de trapeze gaan drie artiesten hoog in de lucht allerlei moeilijke acrobatische toeren uitvoeren.
Het werk aan de trapeze kost veel energie. Dat betekent dat er tijdens de act veel suiker wordt verbrand.
Welk hormoon komt dan vrij om de suikervoorraad van het bloed weer op peil te brengen?
A
Glucagon uit de bijnieren.
B
Insuline uit de bijnieren.
C
Glucagon uit de eilandjes van Langerhans.
D
Insuline uit de eilandjes van Langerhans.
Slide 33 - Quizvraag
In de afbeelding is de ligging van enkele hormoonklieren schematisch getekend.
Hoe heet hormoonklier nummer 2?
A
eilandjes van langerhans in de alvleesklier
B
Hypofyse
C
Bijnieren
D
Schildklier
Slide 34 - Quizvraag
In de afbeelding is de ligging van enkele hormoonklieren schematisch getekend.
Hoe heet hormoonklier nummer 5
A
Bijnieren
B
Teelballen
C
Schildklier
D
Eierstokken
Slide 35 - Quizvraag
Tara heeft diabetes. De dokter kwam dat te weten doordat er glucose in haar urine zat.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 36 - Quizvraag
Welke stelling is juist of welke stellingen zijn juist?
Stelling 1: Insuline zorgt ervoor dat de bloedsuikerspiegel daalt.
Stelling 2: Insuline zorgt ervoor dat glycogeen wordt omgezet in glucose.
A
Alleen stelling 1 is juist.
B
Alleen stelling 2 is juist.
C
Beide stellingen zijn juist.
D
Geen van beide stellingen is juist.
Slide 37 - Quizvraag
Michiel steekt de weg over. Ineens komt er een auto aangereden die hij niet had gezien. Hiervan schrikt hij. Welk hormoon komt er vrij en wat gebeurt er met de hoeveelheid glycogeen in de lever?
A
Adrenaline komt vrij, de hoeveelheid glycogeen in de lever neemt af.
B
Adrenaline komt vrij, de hoeveelheid glycogeen in de lever neemt toe.
C
Glucagon komt vrij, de hoeveelheid glycogeen in de lever neemt af.
D
Glucagon komt vrij, de hoeveelheid glycogeen in de lever neemt toe
Slide 38 - Quizvraag
Welke beweringen over adrenaline zijn juist? Meerdere antwoorden mogelijk
A
Adrenaline heeft een langdurende werking.
B
Adrenaline laat het hart sneller kloppen.
C
Adrenaline zorgt ervoor dat glucose wordt opgeslagen als glycogeen.
D
Door adrenaline kun je snel reageren.
Slide 39 - Quizvraag
De hormonen insuline en glucagon zijn niet tegelijk actief in het lichaam.