Samenvatting Zouten

Zouten Hoofdstuk 5
Met deze les gaan we de stof van het hoofdstuk over zouten herhalen. We gaan behandelen:
  1. Verhoudingsformules van zouten
  2. Oplosbaarheid van zouten (oplossen en indampen)
  3. Zouthydraten
  4. Neerslagreacties
1 / 46
volgende
Slide 1: Tekstslide
ScheikundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 46 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

Zouten Hoofdstuk 5
Met deze les gaan we de stof van het hoofdstuk over zouten herhalen. We gaan behandelen:
  1. Verhoudingsformules van zouten
  2. Oplosbaarheid van zouten (oplossen en indampen)
  3. Zouthydraten
  4. Neerslagreacties

Slide 1 - Tekstslide

Zouten Hoofdstuk 5, soort stof
Er bestaan 3 soorten stoffen:
  1. elementen: 109 verschillende (vaarvan 70-80 gebruikt kunnen worden.
  2. moleculen: miljoenen opgebouwd uit elementen
  3. zouten: 500 000 - 600 000 opgebouwd uit de geladen varianten van de elementen

Slide 2 - Tekstslide

Zouten Hoofdstuk 5, eigenschappen
Stof eigenschap: In vast vorm geleiden moleculen en zouten geen elektriciteit.

Opgelost in water geleiden zouten wel elektriciteit en moleculen niet.

Dat komt doordat zouten zijn opgebouwd uit geladen elementen (Ionen) die in water vrij kunnen bewegen.
(zouten in vloeibare vorm geleiden ook stroom)

Slide 3 - Tekstslide

Welk van de volgende stoffen geleiden stroom
A
Moleculen als vaste stof
B
Moleculen in vloeibare vorm
C
Zouten in vaste vorm
D
Zouten in vloeibare vorm

Slide 4 - Quizvraag

Welk van de volgende stoffen geleiden stroom niet
A
Zouten in water opgelost
B
Zouten in vloeibare vorm
C
Zouten in vaste vorm

Slide 5 - Quizvraag

Zouten Hoofdstuk 5, verhoudingsformule
Voor het maken van verhoudingsformules moet je de ionen uit tabel 5.2, 5.3, 5.4 en 5.5 op pagina 131 uit je hoofd kennen!
Je maakt de verhoudingsformule door de ionen uit het zout in een verhouding te mengen waarbij + en - elkaar opheffen.
De naam van een zout begint altijd met het positieve ion gevolgd door het negatieve ion.
NaCl = natriumchloride (bestaat uit Na+ en Cl-)
MgCl2 = magnesiumchloride (bestaat uit Mg2+ en Cl-)

Slide 6 - Tekstslide

Noteer de formule voor natrium, kalium, ammonium ionen en voor het nitraat ion

Slide 7 - Open vraag

Geef de namen van de volgende zouten
1 NaNO3 2 Cu(OH)2 3 AlS 4 PbO2
5 NH4Cl 6 AgI 7 UN2

Slide 8 - Open vraag

Geef de verhoudingsformules van de volgende zouten:
1 ammoniumsulfaat 2 koper(II)sulfiet 3 ijzer(III)chloride
4 magnesiumnitraat 5 lood(IV)fosfaat 6 aluminiumoxide
7 natriumsulfide 8 kaliumnitride 9 bariumhydroxide

Slide 9 - Open vraag

Zouten Hoofdstuk 5: oplossens
Als je dit fragment bekijkt zie je dat water telkens een geladen ion omringt en zo in oplossing gaat.
De positieve ionen worden omringt door negatieve gedeelte van water en andersom.

Slide 10 - Tekstslide

Zouten Hoofdstuk 5: oplossen en indamp reacties
Notatie: 
Indampen moleculaire stoffen (er gebeurd eigenlijk niets)
C12H22O11 (s)   -->  C12H22O11 (aq)

Oplossen van een zouten (de ionen komen los)
   Al2(SO4)3 (s)  -->  2 Al3+(aq)  +  3 SO42-(aq)
Ook hier moet het aantal ionen en samengestelde ionen links en recht moet gelijk zijn !!

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Video

Zouten Hoofdstuk 5: oplossen en indamp reacties
Indampen gaat net andersom, dan verlaten de watermoleculen de ionen en deze worden door de onderlinge aantrekkingskracht keurig in een rooster gestapeld
Vandaar dat zouten over het algemeen kristallen kunnen vormen.


Slide 13 - Tekstslide

Zouten Hoofdstuk 5: oplossen en indamp reacties
Indampen gaat net andersom, dan verlaten de watermoleculen de ionen en deze worden door de onderlinge aantrekkingskracht keurig in een rooster gestapeld
Vandaar dat zouten over het algemeen kristallen kunnen vormen.

Hierna nog een video over oplossen en indampen

Slide 14 - Tekstslide

Zouten Hoofdstuk 5: oplossen en indamp reacties
Oplossen:
In tabel 45A in je BINAS staat beschreven of een zout goed oplosbaar (g), matig oplosbaar (m) of slecht oplosbaar (s) is.

Vuist regel:
Alle natriumzouten, kaliumzouten en ammoniumzouten zijn goed oplosbaar, even als nitraatzouten

Slide 15 - Tekstslide

Wat is de oplosbaarheid van:
Natriumcarbonaat
A
goed (g)
B
matig (m)
C
slecht (s)
D
Bestaat niet of reageert (-)

Slide 16 - Quizvraag

Wat is de oplosbaarheid van:
Zilverchloride
A
goed (g)
B
matig (m)
C
slecht (s)
D
Bestaat niet of reageert (-)

Slide 17 - Quizvraag

Wat is de oplosbaarheid van:
Zilvernitraat
A
goed (g)
B
matig (m)
C
slecht (s)
D
Bestaat niet of reageert (-)

Slide 18 - Quizvraag

Wat is de oplosbaarheid van:
Calciumhydroxide
A
goed (g)
B
matig (m)
C
slecht (s)
D
Bestaat niet of reageert (-)

Slide 19 - Quizvraag

Wat is de oplosbaarheid van:
Ammoniumchloride
A
goed (g)
B
matig (m)
C
slecht (s)
D
Bestaat niet of reageert (-)

Slide 20 - Quizvraag

Wat is de oplosbaarheid van:
IJzer(III)fosfaat
A
goed (g)
B
matig (m)
C
slecht (s)
D
Bestaat niet of reageert (-)

Slide 21 - Quizvraag

Wat is de oplosbaarheid van:
Natriumcyanide
A
goed (g)
B
matig (m)
C
slecht (s)
D
Bestaat niet of reageert (-)

Slide 22 - Quizvraag

Noteer de oplosvergelijking van
Kaliumsulfide

Slide 23 - Open vraag

Noteer de oplosvergelijking van
natriumfosfaat

Slide 24 - Open vraag

Noteer de oplosvergelijking van
bariumacetaat

Slide 25 - Open vraag

Noteer de indampvergelijking van
ijzer(II)chloride oplossing

Slide 26 - Open vraag

Noteer de indampvergelijking van
bariumiodide oplossing

Slide 27 - Open vraag

Noteer de indampvergelijking van
zinkfluoride oplossing

Slide 28 - Open vraag

Zouten Hoofdstuk 5: zouthydraten
Zouthydraat: watermoleculen opgenomen in het kristalrooster van een zout 
Kristalwater: het opgenomen water
Omkeerbare reactie: afstaan van kristalwater is endotherm 
(je moet het dus verwarmen om het kristalwater te verwijderen)

Blauw kopersulfaat
en
Wit kopersulfaat:


Slide 29 - Tekstslide

Zouten Hoofdstuk 5: zouthydraten
Naamgeving:
  • formule: (naam zout) . (#watermoleculen) 
  • voorbeeld:  
  • Naam: Koper(II)sulfaatpentahydraat
  • Dit is dus het blauwe koper(II)sulfaat
  • Triviale namen in Binas 66A en 66B
CuSO4.5H2O
(H2O)

Slide 30 - Tekstslide

Wat is de systemische naam van gips?
CaSO4.2H2O

Slide 31 - Open vraag

Geef de vergelijking van het verhitten van gips.
CaSO4.2H2O

Slide 32 - Open vraag

Wat is de systemische naam van
MgSO4.7H2O

Slide 33 - Open vraag

Geef de oplosvergelijking van het zouthydraat.
MgSO4.7H2O

Slide 34 - Open vraag

Wat is de formule van natriumthiosulfaatpentahydraat
Hint: gebruik ook BINAS 66B

Slide 35 - Open vraag

Zouten Hoofdstuk 5: mengen zoutoplossingen
Als je 2 verschillende zoutoplossingen gaat mengen kunnen er 3 reacties gebeuren:

  1. Er ontstaat een troebeling. Er ontstaat een onlosbaar zout of 2 onoplosbare zouten
  2. Er gebeurt niets: de ionen van de afzonderlijk zouten reageren niet met elkaa
  3. De oplossingen reageren met elkaar onder de vorming van andere stoffen (ander ionen)

Slide 36 - Tekstslide

Zouten Hoofdstuk 5: mengen zoutoplossingen
  1. Er ontstaat een troebeling. Er ontstaat een onlosbaar zout of 2 onoplosbare zouten

Er ontstaat een neerslag die je vervolgens kan noteren als een indampvergelijking
Bijvoorbeeld het mengen van natriumchloride oplossing met een zilvernitraatoplossing

Na+(aq) + Cl-(aq) + Ag+(aq) + NO3 (aq)    -->  AgCl (s)  + Na+(aq)  + NO3-(aq)

In dit geval zijn de natrium ionen en de nitraat ionen tribune ionen. Zij doen niet mee aan de reactievergelijking en moet je dus ook niet noteren:
Cl-(aq) + Ag+(aq)   -->  AgCl (s) is dus de juiste vorm





Slide 37 - Tekstslide

Zouten Hoofdstuk 5: mengen zoutoplossingen
Als er niets gebeurt: de ionen van de afzonderlijk zouten reageren niet met elkaar. Dan blijven alle afzonderlijke ionen in oplossing 
Daar valt geen neerslag reactie van te noteren

Omdat deze ionen die niet deelnemen aan een reactie noemt met deze tribune ionen

Slide 38 - Tekstslide

Zouten Hoofdstuk 5: toepassingen neerslagreacties
1) ionen verwijderen uit een oplossing (afvalwater bijvoorbeeld)

2) zouten maken

3) ionen aantonen (ontbrekend etiket of vervuiling aantonen)


Slide 39 - Tekstslide

Je hebt twee oplossingen, koper(II)bromide en natriumhydroxide. Deze doe je bij elkaar. Onstaat er een neerslag? Zo ja, noteer de neerslagreactie.

Slide 40 - Open vraag

Beschrijf hoe je het zout bariumcarbonaat zou kunnen maken. (welke oplossingen moet je met elkaar mengen)

Slide 41 - Open vraag

Beschrijf hoe je het zout zilverchloride zou kunnen maken. (welke oplossingen moet je met elkaar mengen)

Slide 42 - Open vraag

Ik twijfel of er in een reageerbuis natriumcarbonaat of calciumcarbonaat zit. Leg uit hoe ik dit kan aantonen.

Slide 43 - Open vraag

Ik twijfel of er in een reageerbuis natriumbromide of magnesiumbromide zit. Leg uit hoe ik dit kan aantonen.

Slide 44 - Open vraag

Ik heb natriumchloride. Leg uit hoe ik kan controleren of dit vervuild is met natriumcarbonaat.

Slide 45 - Open vraag

Hoofdstuk 5 Zouten
Je bent klaar met de herhaling voor vandaag. Je kunt verder werken aan de opgaven uit het boek van de eerste 4 paragrafen en de opgaven van de afsluiting als je die al af hebt.

Slide 46 - Tekstslide