stofwisseling samenvatting

1 / 28
volgende
Slide 1: Video
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Stofwisseling
Stofwisseling is een levensverschijnsel.
Dissimilatie en assimilatie
Het vermogen van een organisme om stoffen om te zetten.
Bijv: 
water + CO2 --> glucose + zuurstof
aminozuren --> eiwitten
glucose + zuurtsof --> water en CO2

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Autotroof vs Heterotroof
Autotroof
''Zelfvoedend''

Heterotroof
''Voedsel zoekend''

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Autotroof en heterotroof
Organismen kunnen 
autotroof of 
heterotroof zijn. 

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bacteriën
Aeroob/ anaeroob                                          Heterotroof/ autotroof

Fotoautotrofe bacteriën halen middels fotosynthese hun energie uit zonlicht. Cyanobacteriën. De kleurstof fycocyanine ipv chlorofyl.

Chemoautotrofe bacteriën halen hun energie uit stoffen uit hun omgeving. Nitrificerende, zwaveloxiderende en ijzeroxiderende bacteriën.

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

 Enzymen
Enzymen versnellen chemische reacties (stofwisseling).

enzym + substraat   -->   E-S-complex   -->  enzym + product

Enzymactiviteit hangt af van:
- temperatuur
- pH (zuurgraad)


Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

minimum, optimum en maximum

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

voortgezette assimilatie versus koolstofassimilatie

Koolstofassimilatie =>  het maken van glucose uit koolstofdioxide en water (fotosynthese)

voortgezette assimilatie is het maken van eiwitten, koolhydraten en vetten uit glucose.

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Assimilatie vetten 
vetten worden ook wel lipiden genoemd

Meestal opgebouwd uit glucose tot:
  • glycerolmolecuul
  • 3 vetzuurmoleculen (triglyceride)


Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Assimilatie aminozuren (eiwitten) 

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Assimilatie van eiwitten uit aminozuren
Assimilatieproces: opbouwen van complexe stoffen uit eenvoudige moleculen

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bekijk de volgende opstelling voor de volgende vragen

Slide 12 - Tekstslide

Vogels en zoogdieren zijn warmbloedig, hun basale stofwisseling is bij gelijke buitentemperatuur hoger dan de basale stofwisseling van koudbloedige dieren.

Een kikker is dus koudbloedig, een muis warmbloedig.

Bij koudbloedige dieren geldt: hoe warmer, hoe actiever, dus hoe hoger de stofwisseling.

Een kikker in een ruimte van 20 graden heeft een hogere temperatuur dan een kikker in een ruimte van 5 graden en de kikker bij 20 graden is dus actiever dan de kikker bij 5 graden.

Bij warmbloedige dieren is er juist meer verbranding als de buitentemperatuur lager is, het kost meer energie om zichzelf warm te houden.

De muis bij 5 graden verbruikt meer energie dan de kikker bij 20 graden, dus in die bak zal de zuurstof het snelst afnemen.

De kikker bij 5 graden heeft het minste energie nodig, dus het minste verbranding, dus daar zal het minste CO2 aanwezig zijn.


Bij welke muis is de intensiteit van de basale stofwisseling het hoogst?
A
bij muis bij temperatuur van 20 graden
B
bij muis bij temperatuur van 5 graden
C
bij beide even hoog

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bij welke van beide kikkers is de intensiteit van de basale stofwisseling het hoogst?
A
bij de kikker in bak 1 bij een temperatuur van 5 graden
B
allebei even hoog
C
bij de kikker in bak 3 bij een temperatuur van 20 graden
D
bij de kikker in bak 3

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

juist of onjuist?
Levende dieren en plantencellen dissimileren altijd.
A
juist
B
onjuist

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is voortgezette assimilatie?
A
omzetten van glucose in nitraat
B
omzetten van glucose in een anorganische stof
C
omzetten van glucose in een andere energierijke organische stof
D
omzetten van glucose in warmte

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Alleen dieren doen aan voortgezette assimilatie.
A
juist
B
onjuist

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De stikstofverbindingen die de wortelknolbacteriën leveren gebruiken planten voor voortgezette assimilatie. Voor het maken van welke stoffen heeft de plant deze verbindingen nodig?
A
Eiwitten en koolhydraten
B
Koolhydraten en DNA
C
Vetten en koolhydraten
D
Eiwitten en DNA

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een voorbeeld van voortgezette assimilatie?
A
fotosynthese
B
zetmeel maken uit glucose
C
verbranding van zetmeel
D
verbranding van glucose

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Waar vindt geen koolstofassimilatie plaats, maar wel voortgezette assimilatie en dissimilatie?
A
Autotrofe organismen
B
Heterotrofe organismen
C
Autotrofe en heterotrofe organismen
D
Geen organismen

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De verbranding van glucose is een voorbeeld van...
A
koolstofassimilatie
B
stikstofassimilatie
C
voortgezette assimilatie
D
dissimilatie

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke grondstof heb je behalve glucose nog meer nodig om eiwitten te maken?
A
nitraat
B
Fosfaat
C
waterstof
D
koolstof

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is niet waar?
Enzymen kunnen...
A
reacties versnellen
B
verschillende soorten substraat afbreken
C
het beste werken bij een optimum pH
D
meerdere keren gebruikt worden

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Meer enzymen leiden tot hogere enzymactiviteit
A
waar
B
niet waar

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk enzym heeft de grootste enzymactiviteit bij 42 graden?
A
x (rood)
B
y (groen
C
z (paars)
D
ze zijn allemaal gelijk

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk enzym vertoont de grootste enzymactiviteit?
A
x (rood)
B
y (groen
C
z (paars)

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Lipase is een enzym. Wat is het substraat bij dit enzym?
A
lipiden = vetten
B
amylose = zetmeel
C
DNA
D
cellulose = houtstof

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Als een enzym gedenatureerd is, betekent dat dat het enzym ...
A
opgebruikt is
B
uit elkaar is gevallen
C
dood is
D
definitief van vorm is veranderd

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies