3. Infinitief = het hele werkwoord. De persoonvorm is dan vaak het werkwoord willen/kunnen/moeten/zullen/gaan.
4. GW = bevel/waarschuwing/advies. Er is geen onderwerp!
5. VD = vaak met ge-, be-, ver-. Altijd in combinatie met het werkwoord hebben/zijn/worden
6. OD = op welke manier gebeurt er iets? Is GEEN onderdeel van wat het onderwerp aan het doen is.
7. BN = is geen werkwoord meer. Zegt iets over een zelfstandig naamwoord.