Bespreken toets H2

Bespreken toets H2
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Bespreken toets H2

Slide 1 - Tekstslide

Deze les:
  • vragen invullen over de voorbereiding op de toets.
  • bespreken van de toets.
  • advies schrijven voor jezelf.
  • Tijd over? Werken aan de opdracht over Julius Caesar

Slide 2 - Tekstslide

Aan het einde van deze les:
... weet je wat goed en minder goed ging op de toets.
... kun je een advies aan jezelf schrijven voor de volgende toets.

Slide 3 - Tekstslide

Dit heb ik gedaan om me voor te bereiden op de toets.

Slide 4 - Open vraag

Opdracht 1:(R) (4p)
Noteer de betekenis van de volgende begrippen, schrijf eerst het begrip over op je blad.
- Mythe
: een verhaal over goden en helden, dat dikwijls een verklaring bevat voor een verschijnsel of toestand in de werkelijkheid.
- Wetenschap
: Het streven om de werkelijkheid te verklaren door onderzoek, waarneming en het gebruik van het verstand.
- Indirecte democratie
:
Democratie waarin gekozen vertegenwoordigers de beslissingen nemen.
- filosofie
:
zoeken naar wijsheid. Nadenken om zo te proberen de wereld te verklaren.

per goed antwoord 1 punt totaal 4 punten

Slide 5 - Tekstslide

Opdracht 2: (T1) (1 p) 
In de Perzische oorlogen waren Athene en Sparta bondgenoten, in de Peloponnesische oorlog stonden beide stadstaten tegenover elkaar.

I De Perzische oorlogen werden gewonnen door de Grieken onder leiding van Alexander de Grote.

II De verschillen tussen Athene en Sparta waren de oorzaak van de Peloponnesische oorlog. 

Welke stelling met betrekking tot deze oorlogen is goed?

A. Beide zijn goed.
B. I is goed en II is fout
C. I is fout en II is goed
D. Beide zijn fout.

Slide 6 - Tekstslide

Opdracht 3: (R) (4p)

Koppel de uitspraken aan de juiste personen.
1. ‘Mijn vader regeerde met steun van het volk, ik werd door het volk verdreven.’
2. ‘Niet alleen de adel moet de macht hebben, ook rijke handelaren moeten kunnen beslissen over het bestuur van de polis. Bezit bepaald vanaf nu hoeveel invloed je hebt op het bestuur.’
3. ‘ Een tiran aan de macht is niet de juiste manier om de polis te besturen. Vanaf nu mag iedere vrije Atheense man stemmen.’
4. ‘ Arme boeren krijgen een lening om exportproducten te verbouwen, zo kunnen ze meer verdienen dan met het verbouwen van graan. ‘

A. Solon
                         
B. Peisistratos
C. Hippias
D. Kleisthenes.

1. C: Hippias
2. A: Solon
3. D: Kleisthenes
4. B: Peisistratos

Per goed antwoord 1 punt totaal 4 punten

Slide 7 - Tekstslide

Opdracht 4: ( T2) ( 2p)
Bekijk de bron.
Dit is een koningsgraf uit de stad Petra in het huidige Jordanië, gebouwd in de eerste eeuw n. Chr.

Bij welk begrip past deze afbeelding het best? Leg je antwoord uit.


Deze bron past het best bij het begrip hellenisme je ziet hier een Griekse tempel buiten Griekenland, verspreiding van de Griekse cultuur.

Deze bron past het best bij het begrip monarchie het is namelijk een graf van een koning.

1 punt voor het begrip, 1 punt voor de uitleg

Slide 8 - Tekstslide

Opdracht 5: (I) (1p) 
Lees bron 2 en kies het juiste antwoord.
A Aristoteles is een voorstander van Sparta, want hij roemt de unieke opvoeding van de Spartanen.
B Aristoteles is een voorstander van Sparta, omdat hij de Spartanen moedig vindt.
C Aristoteles is een tegenstander van Sparta, omdat hij de Spartanen vergelijkt met beesten.
D Aristoteles is een tegenstander van Sparta, want hij vindt hun opvoeding eenzijdig en daarmee minder goed dan de Atheense opvoeding.

Slide 9 - Tekstslide

Opdracht 6: (T1) (2p) 
Lees bron 3
Deze bron gaat over een persoon uit dit hoofdstuk. Zijn naam wordt alleen niet genoemd. Over wie gaat deze bron? Leg je antwoord uit met een voorbeeld uit de bron.

Deze bron gaat over Alexander de Grote, in de bron staat: "Hij ging aan land aan op de plaats waar de naar hem genoemde stad Alexandrië ligt" 
1 punt voor Alexander de Grote, 1 punt voor de uitleg.

Slide 10 - Tekstslide

Opdracht 7: (T1) (4p) 
Geef aan of de eerste zin een oorzaak of een gevolg is van de tweede zin.
 
a. 1. Solon bepaalde dat mensen met een schuld niet meer als slaaf verkocht mochten worden. 2. De armen kwamen in opstand tegen de rijken.
b. 1. De Grieken besluiten om samen te strijden tegen de Perzen. 2. In 490 v. chr. wordt het leger van de Perzen verslagen.
c. 1. Sokrates moet een beker met gif drinken. 2. Veel mensen van adel vonden Socrates’ kritische vragen maar lastig.
d. 1. Alexander de Grote wil wraak nemen voor de oorlogen die de Perzen tegen de
Grieken voerden. 2. De Griekse cultuur wordt over een groot deel van Azië verspreid.

a. zin 1 = gevolg, zin 2 = oorzaak
b. zin 1= oorzaak, zin 2= gevolg
c. zin 1= gevolg, zin 2= oorzaak
d. zin 1= oorzaak, zin 2 = gevolg
per goed antwoord 1 punt

Slide 11 - Tekstslide

Opdracht 8: (T1) (2p) 
Bekijk bron 4
Leg met behulp van twee voorbeelden uit dat deze bron een goed voorbeeld is van de Griekse bouwkunst.


Voorbeelden van Griekse bouwkunst die te zien zijn in de bron zijn:
- rechthoeken en driehoeken
- zuilen
- symmetrie

per goed voorbeeld 1 punt totaal 2 punten.

Slide 12 - Tekstslide

Opdracht 9: (I ) (2p) 
Bekijk bron 5
Stelling: De democratie in Athene was geen echte democratie.
Geef aan of je het met deze stelling eens of oneens bent. Leg je antwoord uit met voorbeelden uit bron 5.

voorbeelden van een goed antwoord:
Eens met de stelling, want vrouwen, slaven en buitenlanders mochten niet stemmen.

Oneens met de stelling, want er mocht gestemd worden, alle burgers mochten stemmen.
2 punten.

Slide 13 - Tekstslide

Opdracht 10: (T2) (3 p)
De volgende zinnen gaan over het begrip wetenschappelijk denken.
welke zinnen zijn juist?

A. De Griekse filosofen waren op zoek naar wijsheid.
B. De filosofen zochten verklaringen voor allerlei natuurverschijnselen en schreven deze verklarende mythen op in hun boeken.
C. Door contacten met andere volkeren en culturen gingen de Grieken meer nadenken over andere verklaringen voor natuurverschijnselen.
D. Artsen zochten niet langer een verklaring voor allerlei ziektes in de mythologie, maar dachten na over alternatieve geneeswijzen. 
per goed antwoord 1 punt

Slide 14 - Tekstslide

Opdracht 11: (I ) (2p) 
Lees bron 6
De schrijver van de bron is een groot voorstander van één van de bestuursvormen die je geleerd hebt in dit hoofdstuk. Welke bestuursvorm is dat? Gebruik in je uitleg een voorbeeld uit deze bron.

Doe het zo: De schrijver van bron 6 is een voorstander van oligarchie, want in de bron staat dat hij vindt dat er een kleine groep wijze mannen samengesteld moet worden die het land regeert.

1 punt voor oligarchie, 1 punt voor de uitleg

Slide 15 - Tekstslide

Opdracht 12: (T1) (2p)

Je hebt in dit hoofdstuk veel verschillende personen leren kennen. Welke persoon was volgens jou het belangrijkste? Leg je antwoord uit. 

eigen antwoord, voorwaarde voor punten is dat je uitlegt wat deze persoon gedaan heeft en waarom hij volgens jou belangrijk was.

geen uitleg, geen punten.


Slide 16 - Tekstslide

Totaal 29 punten
tel je punten na.

Slide 17 - Tekstslide

Schrijf een advies voor jezelf:
1. leren, 2. in de les, 3. tijdens de toets, 4. dit heb ik nodig

Slide 18 - Open vraag

Aan de slag:
Ruimte voor vragen, geen vragen of moet je even wachten?
Ga dan rustig aan de slag met je opdracht over Julius Caesar.

Slide 19 - Tekstslide