Woordsoorten herrhaling 1

Welkom!
- Doe je telefoon in de
    telefoontas
- Leg je boeken op tafel
- Zet je tas op de grond
- Leg je etui of je  pennen op
    tafel



1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 18 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Welkom!
- Doe je telefoon in de
    telefoontas
- Leg je boeken op tafel
- Zet je tas op de grond
- Leg je etui of je  pennen op
    tafel



Slide 1 - Tekstslide

Today's planning:
De planning van vandaag:
11:00 - 11:20: Vakantiepraat
11:20 - 11:30: Praktische zaken 
11:30 - 11:45: Herhalen werkwoorden

Slide 2 - Tekstslide

Hoe was jullie vakantie?
- Vertel even kort hoe je vakantie was en of je iets hebt gedaan
- Luister naar je klasgenoten: wanneer iemand anders praat, ben jij stil.
- Reageer niet allemaal op elkaar, steek je vinger op als je vragen of opmerkingen hebt.


Slide 3 - Tekstslide

Vakantiebingo: vind iemand die..
- Probeer je bingokaart vol te krijgen. 
- Ga opzoek naar iemand die aan elk statement voldoet. Degene die als eerst zijn kaart vol heeft, wint. Je mag elke naam slechts 1 keer gebruiken. 
- Vanzelfsprekend: we gaan niet duwen en trekken, schreeuwen of vervelende opmerkingen maken. Houd het leuk!
timer
15:00

Slide 4 - Tekstslide

Praktische zaken:
Maandag 17-01: Toets woordsoorten
Maandag 31-01: Nieuw rooster

Slide 5 - Tekstslide

Grammatica woordsoorten

- zelfstandig naamwoord
- bijvoeglijk naamwoord
- lidwoorden
- hulpwerkwoorden
- zelfstandige werkwoorden
- aanwijzend voornaamwoord
- vragend voornaamwoord
- voorzetsel
- bijwoord


Grammatica zinsdelen

- persoonsvorm
- werkwoordelijk gezegde
- onderwerp
- lijdend voorwerp
- meewerkend voorwerp
- bijwoordelijke bepaling

Slide 6 - Tekstslide

In totaal kennen we:
lw = de, het, een (blw = de, het) (olw = een)
znw = PLADIMEDINA (planten, dieren, mensen dingen en namen), je kan er de/het of een voorzetten. 
bnw = bijvoeglijke naamwoorden (zegt iets over znw) dat mooie huis
vz = (...de kast of ... het kooitje of ... het feestje) (in, naast, op, tijdens, van, etc)
aanw. vnw = wijst iets aan (deze, die, dit, dat, zulke, zo'n, dezelfde, hetzelfde
vr. vnw = wie, wat welke en wat voor één?  


Slide 7 - Tekstslide

In totaal kennen we:
ww = werkwoorden

Dit leek natuurlijk de makkelijkste woordsoort, maar... Nederlands zou Nederlands niet zijn als ze ook deze categorie weer kunnen verdelen in twee soorten. Hier hebben we het vorig jaar ook over gehad!

- hulpwerkwoorden
- zelfstandige werkwoorden

Slide 8 - Tekstslide

Je kent als het goed is...
- hulpwerkwoorden
Hulpwerkwoorden helpen het zelfstandige werkwoord in de zin. Je zou ze eventueel weg kunnen laten. 
- zelfstandige werkwoorden. 
Zelfstandige werkwoorden zijn de belangrijkste werkwoorden in de zin. Je kan ze niet weglaten! 


Zelfstandige werkwoorden staan meestal aan het einde van de zin (als er een voltooid deelwoord in de zin staat, is dit het zelfstandig werkwoord)

Slide 9 - Tekstslide

Kijk maar even mee...
  • Ik heb gisteren gefietst. 
  • Het belangrijkste werkwoord is gefietst.
  • Je zou namelijk ook kunnen zeggen: Ik fietste gisteren. 
  • heb = hww en gefietst = zww
  • Maaike en Mirjam liepen door de stad
  • Er staat maar 1 werkwoord in deze zin (als er maar één werkwoord in de zin staat, is dat het zww)
  • Liepen = zww 

Slide 10 - Tekstslide

En in deze zinnen?
Vandaag ben ik begonnen met het huiswerk van geschiedenis.

Vanwege een ongeluk is de rechterrijbaan afgesloten.

Ik ga altijd op de fiets naar school. 

Mijn kat Pien ligt graag te slapen in de vensterbank. 

Slide 11 - Tekstslide

Koppelwerkwoord
Tot nu toe kennen we:

zelfstandige werkwoorden
& hulpwerkwoorden

Zelfstandige werkwoorden zijn de belangrijkste werkwoorden in een zin. 
Je kan ze niet weglaten.

Hulpwerkwoorden ondersteunen daarbij. 

Slide 12 - Tekstslide

Koppelwerkwoord
Daar komt nu een nieuwe werkwoordsvorm bij:

het koppelwerkwoord.

In een zin kan je dan te maken hebben met
OF een zelfstandig werkwoord OF een koppelwerkwoord, maar nooit allebei.

Daarnaast kunnen er nog hulpwerkwoorden in de zin staan. 

Slide 13 - Tekstslide

Koppelwerkwoord
Het verschil tussen een zelfstandig werkwoord en een koppelwerkwoord is het volgende.

1. Een zelfstandig werkwoord doet iets, geeft een handeling aan.
2. Een koppelwerkwoord  is iets. Geeft een eigenschap of toestand aan het onderwerp. 

Kijk maar eens mee:

Slide 14 - Tekstslide

Koppelwerkwoord
De flat tegenover ons huis wordt gesloopt. 
- wordt gesloopt - belangrijkste werkwoord = gesloopt, gesloopt geeft duidelijk aan dat er iets gebeurt. Er is een handeling. Is dus ZWW. 

De flat tegenover ons huis wordt erg mooi. 
- wordt - belangrijkste werkwoord is wordt. Er gebeurt niet iets. De flat = iets. Je kan het koppelwerkwoord in deze zin dus veranderen in =-teken. In dat geval is het een koppelwerkwoord. 


Slide 15 - Tekstslide

Koppelwerkwoord
De flat tegenover ons huis wordt erg mooi. 

Daarnaast wordt er een eigenschap gekoppeld aan het onderwerp
De flat tegenover ons huis = ow
erg mooi = de eigenschap

De flat tegenover ons huis = erg mooi 

Slide 16 - Tekstslide

Koppelwerkwoord
De koppelwerkwoorden zijn:

zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen + heten, dunken en voorkomen

ZWABBELS + HDV 
(deze werkwoorden zijn niet altijd meteen een kww)

Slide 17 - Tekstslide

Even oefenen... zww of kww?

1. De zon schijnt fel in mijn gezicht.
2. Die man schijnt erg aardig te zijn. 
3. Vandaag wordt er een nieuw rooster gemaakt.
4. Dat feestje lijkt mij best leuk!

Slide 18 - Tekstslide