H1, alles bij elkaar, 1K

Welkom

Pak alvast je leesboek, dan kunnen we snel beginnen.


Als de timer afgaat, is iedereen stil.

timer
1:00
timer
1:00
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 30 slides, met tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Welkom

Pak alvast je leesboek, dan kunnen we snel beginnen.


Als de timer afgaat, is iedereen stil.

timer
1:00
timer
1:00

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen vandaag?

11.50 - 12.00 lezen in je leesboek

12.00 - 12.10 orde op zaken stellen

12.10 - 12.25 raadgedicht

12.25 - 12.35 uitleg groepsopdracht

12.35 - 13.05 PAUZE, verhuizen naar A2-2

13.05 - 13.30 bezig met groepsopdracht

13.30 - 13.55 presentaties




Slide 2 - Tekstslide

Tien minuten lezen, in stilte.


Waarom? Aan het einde van de periode geef je een presentatie over jouw gelezen boek. 
timer
5:00

Slide 3 - Tekstslide

Orde op zaken stellen

1. Inplannen toets

2. Toets inhalen, Damyan en Melvin. Morgen, het 7e en 8e uur (40 minuten rooster), in D1-12/13.

3. Wat moet je weten voor de toets?


Slide 4 - Tekstslide

Raadgedicht

https://raadgedicht.nl/vliegenmopper-daniel-billiet-oplossing/



Bedenken de jongens deze keer een geniale oplossing?

Slide 5 - Tekstslide

Uitleg groepsdracht
  • Ieder groepje krijgt een onderwerp uit het boek
  • Maak hierbij een presentatie (bijvoorbeeld PowerPoint, LessonUp of gewoon het bord)
  • En een opdracht die je klasgenoten moeten maken.
  • Het gaat erom dat de stof uit de paragraaf, terugkomt in jullie presentatie en opdracht.
timer
7:00

Slide 6 - Tekstslide

Spel het woord juist

1. Morgen wordt/word je zus opgehaald van school.

2. Hij meld/meldt zich altijd netjes af bij de docent.

3. Wat vind/vindt jij van de nieuwe verlichting?

4. Ik vind/vindt je echt heel erg aardig

5. Houd/houdt jij ook zo erg van pannenkoeken?

6. De bus rijdt/rijd veel te snel!

Slide 7 - Tekstslide

Zelfstandig werken

Wat? Maken: Opdracht 3, 4 en 5  (blz. 37)

Hoe? Je maakt deze opdracht in stilte, je mag overleggen met je buurman of buurvrouw: fluisterend

Hulp? Vraag eerst je buurman of buurvrouw, weet die het ook niet? Steek dan je hand omhoog.

Klaar? Ga dan verder met opdracht 6. heb je die ook af? Kom dan bij me voor een nieuwe opdracht.

Slide 8 - Tekstslide

Waar moet de komma?

Als Joris vroeg klaar is fietst hij naar school.


Lisa ging loopt niet meer vaak hard omdat ze geblesseerd is.


Ik ga naar Spanje of Frankrijk op vakantie.


Slide 10 - Tekstslide

Huiswerk bespreken

Opdracht 1 en 2 bespreken (blz. 33)

Opdracht 3 en 4 zelf nakijken (blz. 33)


Opdracht 1 t/m 3 zelf nakijken (blz. 34 en 35)

Vragen? Behandelen we als iedereen heeft nagekeken.


Klaar? Maak opdracht 5 op blz. 35

Slide 11 - Tekstslide

In het kort:
1. Een komma tussen twee persoonsvormen.
2. Een komma voor een verbindingswoord.
3. (Meestal) geen komma voor en en of.
4. Een verbindingswoord kan ook vooraan aan de zin staan.

Slide 12 - Tekstslide

Na de pauze:

13.05 - 13.15 lezen in je leesboek

13.15 - 13.25 uitleg spelling

13.25 - 13.40 opdracht met liedje

13.40 - 13.50 opdracht 1 en 2 maken

13.50 - 13.55 raadgedicht

Slide 13 - Tekstslide

Tien minuten lezen, in stilte.


Waarom? Aan het einde van de periode geef je een presentatie over jouw gelezen boek. 
timer
10:00

Slide 14 - Tekstslide

Uitleg spelling

Persoonvorm, tegenwoordige tijd.


Hoe vind je de ik-vorm van het hele werkwoord?

sporten - en = sport (ik sport)

helpen - en = help (ik help)

werken - en = werk (ik werk)


Slide 15 - Tekstslide

Uitleg spelling

Persoonvorm, tegenwoordige tijd, bij sommige woorden moet je de ik-vorm een beetje aanpassen ;)

1. Een letter toevoegen bijvoorbeeld: wegen, ik weeg

2. Een letter weglaten bijvoorbeeld: zitten, ik zit

3. Een ik-vorm eindigt nooit op een v- of een z-!

Schrijven: ik schrijf, verhuizen, ik verhuis


Slide 16 - Tekstslide

Uitleg spelling

De ik-vorm gebruik je bij:

Ik of als jij/je achter het werkwoord staat.

denk je, ik denk, denk jij. LET OP: als je je kunt vervangen voor jou, schrijf je de hij-vorm.


In alle andere gevallen (jij/hij/zij/u) schrijf je de ik-vorm + t.

jij denkt, hij denkt, zij denkt, u denkt, denkt hij








Slide 17 - Tekstslide

Uitleg spelling

Bij meervoud is de persoonsvorm tt altijd het hele werkwoord.

wij denken, jullie denken, zij denken.



Slide 18 - Tekstslide

Even oefenen

..... (worden) jij later ook brandweerman, net zoals je vader?


Ik ..... (blijven) thuis vanavond.


Hij ..... (bereiden) het eten altijd een dag van tevoren.


Slide 19 - Tekstslide

Opdracht 1

Je gaat zo naar een nummer luisteren, je krijgt de songtekst erbij.


Markeer of onderstreep alle persoonvormen in tegenwoordige tijd enkelvoud van de ik-vorm.

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Video

Opdracht 2

Je gaat nu naar een ander nummer luisteren, je krijgt de songtekst erbij.


Markeer of onderstreep alle persoonvormen in tegenwoordige tijd enkelvoud in ik-vorm én de hij/zij/jij/u-vorm.

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Video

Zinnen begrenzen doe je zo:
1. Zet een punt aan het einde van gewone zinnen.
2. Zet een vraagteken na een vraag.
3. Zet een komma tussen twee persoonsvormen
4. Zet een komma voor een verbindingswoord.
5. Zet (meestal) geen komma voor en en of. 

Slide 24 - Tekstslide

Zet een komma tussen twee persoonsvormen



Wie als eerste klaar is wint de prijs.

Als jij dat maken kan mag je alvast beginnen.

Omdat Lieke ziek is moet ze morgen de toets maken. 


Slide 25 - Tekstslide

Zet een komma voor een verbindingswoord

Vandaag is een mooie dag. De zon schijnt.

Elisabeth kreeg een sticker. Ze had de opdracht goed gemaakt.


Je kunt deze zinnen verbinden met een verbindingswoord. Je zet dan een komma na de eerste mededeling, en dan het verbindingswoord. LET OP: soms loopt de zin niet goed als je die klakkeloos overneemt.

Slide 26 - Tekstslide

Je krijgt dan dus....

Vandaag is een mooie dag, want de zon schijnt.

Elisabeth kreeg een sticker, omdat ze de opdracht goed gemaakt had.


Zet voor deze verbindingswoorden een komma: als, doordat, maar, nadat, omdat, terwijl, voordat, want, zodat, zodra

Zet geen komma voor en en of

Slide 27 - Tekstslide

Een verbindingswoord kan ook vooraan in de zin staan
Omdat ze de opdracht goed gemaakt had, kreeg Elisabeth een sticker.

Voordat je naar weg gaat, wil ik dat je je kamer opruimt.


Slide 28 - Tekstslide

Verbeter de zin
voordat jack op reis gaat controleert hij zijn koffer

_________________________________________________________________

als eva haar laptop uit de tas haalt valt er altijd iets uit

__________________________________________________________________

Slide 29 - Tekstslide

Maak er één zin van
Kim moet zaterdagochtend vroeg uit bed. Ze zit op voetbal

________________________________________________________________

Bert zijn moeder wordt gek. Hij zit de hele dag te gamen.

________________________________________________________________

Slide 30 - Tekstslide