Leerjaar 3 - N4 - Lezen en luisteren - Les 03

1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 4

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen een feit en een mening?

Slide 3 - Woordweb

Slide 4 - Tekstslide

Lippenstift werd al gebruikt in het oude Egypte.
A
Feit
B
Mening

Slide 5 - Quizvraag

God bestaat omdat het in de Bijbel staat, en wat in de Bijbel staat is waar omdat het Gods woord is.
A
Drogreden: de overhaaste generalisatie
B
Drogreden: de cirkelredenering
C

Slide 6 - Quizvraag

Rode T-shirts zijn mooier dan blauwe T-shirts.
A
Feit
B
Mening

Slide 7 - Quizvraag

Nederlands is het leukste vak op school.
A
Feit
B
Mening

Slide 8 - Quizvraag

Dat schilderij van Van Gogh kost 50 miljoen euro.
A
Feit
B
Mening

Slide 9 - Quizvraag

Roken zou verboden moeten worden.
A
Feit
B
Mening

Slide 10 - Quizvraag

Welk signaalwoord geeft een mening aan?
A
Concluderend
B
Volgens mij
C
Omdat
D
Maar

Slide 11 - Quizvraag

Welk signaalwoord geeft aan dat er een argument volgt?
A
Dus
B
Ook
C
Maar
D
Want

Slide 12 - Quizvraag

Wat is een argument?
A
Een argument is bewijsbaar.
B
Een argument is een reden waarom jij iets vindt.
C
Een oordeel over iets of iemand zonder dat je de feiten kent.

Slide 13 - Quizvraag

Objectief of subjectief argument?
De meeste politici zijn niet te vertrouwen, dus ik ga in de toekomst niet meer stemmen.
A
Objectief
B
Subjectief
C

Slide 14 - Quizvraag

Wat is een drogredenering?
Kun je er een benoemen?

Slide 15 - Open vraag

Slide 16 - Tekstslide

Veel ouderen die op een e-bike rijden hebben een ongeval gehad, dus is het rijden met een e-bike gevaarlijk.
A
Drogreden: de onjuiste oorzaak-gevolgrelatie
B
Drogreden: de verkeerde vergelijking
C

Slide 17 - Quizvraag

Wat weet jij nu van gezondheid?
Jij weegt zelf 105 kilo!
A
Drogreden: de persoonlijke aanval
B
Drogreden: de cirkelredenering
C

Slide 18 - Quizvraag

God bestaat omdat het in de Bijbel staat, en wat in de Bijbel staat is waar omdat het Gods woord is.
A
Drogreden: de overhaaste generalisatie
B
Drogreden: de cirkelredenering
C

Slide 19 - Quizvraag

Volgens de NS hoeft in de sprinter geen wc te zitten. In een bus zit die toch ook niet.
A
Drogreden: de overhaaste generalisatie
B
Drogreden: de verkeerde vergelijking
C

Slide 20 - Quizvraag

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Wat is het bijbehorende functiewoord?
A
Aanbeveling
B
Aanleiding
C
Constatering
D
Verklaring

Slide 24 - Quizvraag

Slide 25 - Tekstslide

Wat is het bijbehorende functiewoord?
A
Anekdote
B
Aanleiding
C
Constatering
D
Verklaring

Slide 26 - Quizvraag

Verhaaltje dat de schrijver vertelt als illustratie bij het onderwerp van de tekst.
A
Argument
B
Constatering
C
Conclusie
D
Anekdote

Slide 27 - Quizvraag

De schrijver legt uit waarom iets is zoals het is.
A
Argument
B
Verklaring
C
Conclusie
D
Voorwaarde

Slide 28 - Quizvraag

Wat is het verschil tussen een signaalwoord en een functiewoord?
A
Een functiewoord geeft het verband aan, een signaalwoord niet.
B
Een functiewoord staat niet altijd in de tekst, een signaalwoord wel.
C
Er is geen verschil.
D
Er zijn veel minder functiewoorden dan signaalwoorden.

Slide 29 - Quizvraag

Wat doen functiewoorden?
A
Die geven aan wat een schrijver wil doen met een alinea.
B
Die geven aan wat de betekenis is van de alinea.
C
Die geven aan wat de schrijver bedoelt.
D
Die geven aan waar je belangrijke informatie kan vinden.

Slide 30 - Quizvraag

Dat wat de schrijver tot het schrijven van een tekst aanzette.
A
Anekdote
B
Tegenwerping
C
Conclusie
D
Aanleiding

Slide 31 - Quizvraag

functiewoord
signaalwoord
tekstverband
Dit woord staat in de tekst. Hieraan kun je herkennen wat meerdere tekstdelen met elkaar te maken hebben. 
Dit woord staat meestal niet in de tekst zelf. Je gebruikt het om te omschrijven wat er in een tekstdeel verteld wordt. 
Dit woord staat meestal niet in de tekst zelf. Hiermee omschrijf je wat meerdere tekststukjes met elkaar te maken hebben. 

Slide 32 - Sleepvraag

Slide 33 - Tekstslide