Présent van être avoir aller faire et verbes réguliers en -er

Lundi 24 février 2025
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Lundi 24 février 2025

Slide 1 - Tekstslide

Comment ça va ?


Je suis en pleine forme!

Je suis amoureux(se)
Je suis fatigué(e)
Je suis crevé(e)
ça ne va pas du tout!
J'ai passé de
bonnes vacances!

Slide 2 - Tekstslide



Quel temps
fait-il
aujourd'hui?

Slide 3 - Tekstslide

Le programme
L'adjectif (Révision)
et le présent

Slide 4 - Tekstslide

Vormen van het bijv. naamwoord. Wat hoort bij elkaar?
geen verandering
(+ niks)
+ S
+ E
+ ES
mannelijke vorm

vrouwelijke vorm
mannelijk meervoud
vrouwelijk meervoud

Slide 5 - Sleepvraag

La voiture est .........

A
grandes
B
grands
C
grande
D
grand

Slide 6 - Quizvraag

Vul de juiste vorm in:
les amis _____________________
A
américain
B
américaine
C
américains
D
américaines

Slide 7 - Quizvraag

vrouwelijke vorm van:
beau (mooi)
A
belle
B
beaue
C
beauo
D
bella

Slide 8 - Quizvraag

vrouwelijke vorm van:
nouveau (nieuw)
A
nouveaue
B
nouveauelle
C
nouveaul
D
nouvelle

Slide 9 - Quizvraag

Plaats van het bijvoeglijk naamwoord
Het bijvoeglijk naamwoord komt ACHTER het zelfstandig naamwoord. 
Behalve het rijtje hieronder, de zogenaamde 12 musketiers. Die moet je uit je hoofd leren. Alleen deze staan dus VOOR het zelfstandig naamwoord:
Bon / Beau / Joli
Vieux/ long / petit
Mauvais / grand /gros
Jeune / nouveau / haut 


Slide 10 - Tekstslide

(jolie)une....actrice.......

Slide 11 - Open vraag

(blanche) une.... page......

Slide 12 - Open vraag

(nouveau)
un..... jean......

Slide 13 - Open vraag

De tegenwoordige tijd

Avoir,Être,Aller,Faire
Werkwoorden op -er

Slide 14 - Tekstslide

Aller
Avoir
Être
Faire
Je
vais
(j') ai
suis
fais
Tu 
vas
as
es
fais
Il/elle/on
va
a
est
fait
Nous
allons
avons
sommes
faisons
Vous
allez
avez
êtes
faites
Ils/elles
vont
ont
sont
font
Ik ga
Ik heb
Ik ben
Ik doe
Tegenwoordige tijd: onregelmatige werkwoorden

Slide 15 - Tekstslide

Je (ik)
-e
Parle
Tu (jij)
-es
Parles
Il/elle/on (hij/zij/wij)
-e
Parle
Nous (wij)
-ons
Parlons
Vous (jullie/u)
-ez
Parlez
Ils/elles (zij)
-ent
Parlent 
Tegenwoordige tijd: regelmatige werkwoorden op -ER
Ik praat

Slide 16 - Tekstslide

Wat betekent het Franse werkwoord être?
A
hebben
B
gaan
C
zijn
D
doen

Slide 17 - Quizvraag

faire = ................
A
doen, maken
B
doen, hebben
C
hebben, zijn
D
doen, zijn

Slide 18 - Quizvraag

Wat zijn Franse werkwoorden op -er?
A
lire - apprendre - faire
B
aimer - regarder - écouter
C
apprendre - adorer - donner
D
avoir - être - faire

Slide 19 - Quizvraag

Je ___ (aller) à l'école.
A
suis
B
vas
C
ai
D
vais

Slide 20 - Quizvraag

Je ___ (faire) du sport.
A
fais
B
fait
C
faisons
D
faites

Slide 21 - Quizvraag

Elle ___ (avoir) quinze ans.
A
ai
B
as
C
a
D
avons

Slide 22 - Quizvraag

Je ziet hier de stam van een Frans werkwoord. Vul het aan met de goede uitgang

VOUS ACHET
A
e
B
ez
C
ent
D
ons

Slide 23 - Quizvraag

Je ziet hier de stam van een Frans werkwoord. Vul het aan met de goede uitgang

NOUS TROUV
A
e
B
es
C
ez
D
ons

Slide 24 - Quizvraag

Nous ___ (être) à l'école maintenant.
A
suis
B
es
C
êtes
D
sommes

Slide 25 - Quizvraag

Tu ___ (aller) à la maison?
A
vais
B
as
C
es
D
vas

Slide 26 - Quizvraag

Je ziet hier de stam van een Frans werkwoord. Vul het aan met de goede uitgang

Elise et Paul GAGN
A
ez
B
ons
C
ent
D
er

Slide 27 - Quizvraag

Il ___ (être) sympa.
A
suis
B
est
C
êtes
D
sommes

Slide 28 - Quizvraag

Nous ___ (avoir) français aujourd'hui.
A
ai
B
as
C
a
D
avons

Slide 29 - Quizvraag

Devoirs
Apprendre :présent des 4 verbes irréguliers et des verbes en -er
Faire: exercices sur les verbes en -er

Slide 30 - Tekstslide