Naamvallen GT - les 2

• Duits
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 3

Naamvallen - les 2

Leerdoelen deze les:

*  Je weet hoe je moet ontleden

*  Je weet welke naamvallen je moet kennen

*  Je weet wanneer je welke naamval gebruikt

Hoe zat het ook weer?

Jullie moeten 3 naamvallen kennen:

de eerste naamval

de derde naamval

de vierde naamval

Even een korte opfristest

Welk zinsdeel staat in de eerste naamval?

1. onderwerp
2. meewerkend voorwerp
3. lijdend voorwerp
4. persoonsvorm

Welk zinsdeel staat in de 3e naamval?

1. onderwerp
2. meewerkend voorwerp
3. lijdend voorwerp
4. persoonsvorm

Welk zinsdeel staat in de 4e naamval?

1. onderwerp
2. meewerkend voorwerp
3. lijdend voorwerp
4. persoonsvorm

Volgorde van ontleden bij Duits:

1e naamval = onderwerp

                             hulpvraag: ...?

4e naamval = lijdend voorwerp

                             hulpvraag: ...?

3e naamval = meewerkend voorwerp

                             hulpvraag: ...?

Volgorde van ontleden bij Duits:

1e naamval = onderwerp

                             wie / wat + persoonsvorm?

4e naamval = lijdend voorwerp

                             wie/wat + gezegde + onderwerp

3e naamval = meewerkend voorwerp

                             aan / voor wie of wat?

stappenplan

stap 1  onderstreep het zelfstandig naamwoord en zet erbij

              of het m / v / o / mv is

stap 2 zoek het onderwerp --> 1e naamval

stap 3 zoek (eventueel) het lijdend voorwerp --> 4e naamval

stap 4 zoek (eventueel) het meewerkend voorwerp --> 3e                            naamval

OPDRACHT:

onderstreep de zelfstandige naamwoorden en zet erbi j m/v/o/mv 

zet de naamval erbij (onderwerp = 1, lijdend vw = 4, meew vw = 3)

VERBETER JE FOUTEN!

1 Der Arzt trägt eine Jacke.

2 Der Lehrer erzählt den Jugendlichen die Lösungen

3 Der Bäcker backt täglich unser Brot

4 Hat der Junge schon ein Praktikum gemacht?

5 Meine Schule liegt in Sittard

Dan gaan we nu oefenen

                 

Schrijf de volgende zinnen over in je schrift.

In welke naamval staat het onderstreepte zinsdeel? 

Beispiel [voorbeeld]

Der Junge lernt neue Wörter.

Der Junge = onderwerp (Wie leert?), dus 1e naamval

In welke naamval staat het onderstreepte zinsdeel?

Ich gebe meiner Mutter einen Kuss.

meiner Mutter = 

In welke naamval staat het onderstreepte zinsdeel?

Gestern hat der Lehrer sich ein neues Auto gekauft.

ein neues Auto = 

In welke naamval staan de onderstreepte zinsdelen?

Unsere Direktorin isst gerne einen Apfel.

unsere Direktorin =

einen Apfel = 

In welke naamval staan de onderstreepte zinsdelen?

Schreibst du deinen Eltern eine Karte aus Berlin?

deinen Eltern =

eine Karte = 

Ik weet welk zinsdeel in welke naamval staat

😒🙁😐🙂😃

Ik weet hoe ik moet ontleden om het onderwerp, lijdend voorwerp of meewerkend voorwerp moet vinden

😒🙁😐🙂😃

zelfstandig leren

leren

Wörterliste A+B --> woorden schrijven!!

N-D/D-N - blz 40

aantekening naamvallen

Bis nächstes Mal!