S1Aa herhaling zinsdelen en woordsoorten hf 1 en 2

• Nederlands
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 1

week 2 - les 2
Herhaling zinsdelen en woordsoorten hf 1 en 2

- Toepassen van de theorie

- Toepassingsvragen en leervragen

- Welke onderdelen zinsdelen en woordsoorten 

wil ik nog goed oefenen?

- Extra oefenmateriaal

Ben je helemaal bij?

Heb je alle opdrachten van

hf 1 en 2

gemaakt?

Is alles nagekeken?

Ken je de theorie?

Kun je de leerdoelen met JA beantwoorden?

Herhaling zinsdelen

hf 1 en 2

1. Je kunt de persoonsvorm in een zin noemen.

2. Je kunt zinnen in zinsdelen verdelen.

3. Je kunt uitleggen hoe je een zin in zinsdelen verdeelt.

4. Je kent de onderwerp-vraag en kunt het onderwerp in een zin noemen.

5. Je weet uit welke (werk)woorden het werkwoordelijk gezegde bestaat.

6. Je kunt het werkwoordelijk gezegde in een zin noemen.

Er komen 10  vragen over deze zinsdelen.

Hoeveel beantwoord je er goed?

Houd zelf bij hoeveel vragen je goed beantwoord.

Waar was zij gisteren met haar vriendin aan het spelen?
T1 - Hoeveel zinsdelen heeft deze zin?

Mevrouw De Bakker heeft al jaren gebakjes gebakken.
T1 - Schrijf de zinsdelen onder elkaar op.

T2 - Maak een zin waarin het wg
bestaat uit werkwoorden én woorden.

Ik verpakte de kleren keurig in grote, stoffen draagtassen.

T1 - Welke woorden vormen één zinsdeel?

1. Ik verpakte
2. keurig in
3. in grote, stoffen draagtassen

T1 - Schrijf het wg op.

In de wei koos het roedel herten het hazenpad.

R - Wat is de juiste vraag om het onderwerp te vinden?

1. wie + pv?
2. wie/wat + wg?
3. wat + wg?
4. wie/wat + pv?

T1 - Zoek het ow in deze zin. Schrijf op.

In het verhaal doodt de ridder een groene draak.

T1 - Zoek het ow in deze zin. Schrijf op.

De juffrouw aan de kassa betaalde mij terug.

T2 - Maak een zin met deze zinsdelen.
Houd ook deze volgorde aan.
ow / pv / waar-deel / wg

Welke zinsdelen wil je extra oefenen?
pv - zinsdelen maken - ow - wg

Herhaling woordsoorten

hf 1 en 2

1. Je kunt de kenmerken van een zn noemen. 

2. Je kunt de zn in een zin noemen.

 

3. Je kunt het olw en het blw noemen. 

4. Je kunt de kenmerken en de uitzonderingen van deze lw noemen. 

5. Je kunt de kenmerken van een bn noemen. 

6. Je kunt voorbeelden geven van verschillende soorten bn. 

7. Je kunt de bn in een zin noemen. 

Er komen 5 vragen over deze woordsoorten.

Hoeveel beantwoord je er goed?

Houd zelf bij hoeveel vragen je goed beantwoord.

T1 - In welke zin is 'het'
geen bepaald lidwoord?

1. Jij gaat het vertellen.
2. Ik zoek het boek.
3. Het meisje loopt daar.

T1 - Benoem de woordsoorten in de zin.

Een beroemde voetballer / gooit / de bal.

1. blw bn zn / ww / olw zn
2. olw bn ww / ww / blw zn
3. olw bn zn / ww / blw zn
4. blw bn ww / ww / olw zn

R - Wat weet je allemaal
over het zelfstandig naamwoord?

T1 - Zoek de zelfstandige naamwoorden.
zulke - wenskaart - niemand - onzin
Drente - voetballend - goud

T2 - Maak een zin met daarin een lidwoord, een zelfstandig naamwoord en een bijvoeglijk naamwoord.

Welke woordsoorten wil je extra oefenen?
lw - bn - zn

Extra oefenen

online Nieuw Nederlands 

hf 1 en 2

Bij dit hoofdstuk

extra opdrachten

Kies: 

Grammatica woordsoorten

Grammatica zinsdelen

Oefensites

grammatica zinsdelen en woordsoorten

Zie overzicht in Teams

Bestanden Lesmateriaal