Benoem de onderstreepte woorden. Kies uit de volgende woordsoorten: ww, lw, zn, bn, vz
1.
Na een lange dag mag Yana eindelijk naar huis.2. Wil je voor mij koffie inschenken?
3. Buiten slaat de regen tegen de ramen.
4. Het schoolplein is helemaal leeg.
5. Niemand wil natuurlijk met dit slechte weer naar buiten.