Bedenk wat de voordelen en nadelen van de stelling zijn.
Ga na wie er bij betrokken zijn. Ga na wat voor effect het heeft op die mensen.
A vertel kort wat jouw argument is.
U leg uit waarom je vindt dat je argument klopt, dus waarom is jouw argument belangrijk?
B geef een voorbeeld van het argument, zoals een feit.
* omdat, want, daarom, dus, aangezien
* Probeer de ander te overtuigen. Leg dus uit waarom je het ergens mee eens/oneens bent.
* Laat elkaar uitpraten.