H1 Democratisering van Nederland

Koning en Parlement
1.1 De machtsverhouding tussen koning en parlement vóór 1848
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Koning en Parlement
1.1 De machtsverhouding tussen koning en parlement vóór 1848

Slide 1 - Tekstslide

Dit jaar....
Schoolexamen:  3 tentamens en 3 tussentoetsen
Examen:  Staatsinrichting en Historisch Overzicht
(het hele boek)

Leerdoelen als hulpmiddel en verwerking. & eventueel opdrachten (bv. uit werkboek) 
Schrift/map: leerdoelen uitwerken en aantekeningen overnemen.

Slide 2 - Tekstslide

Meer dan 200 jaar was Nederland een republiek.


Een republiek is een land zonder koning.



Slide 3 - Tekstslide

In 1813 werd Nederland een monarchie.


Een monarchie is een land dat bestuurd wordt door een koning.

Slide 4 - Tekstslide

In 1815 werden Nederland, België en Luxemburg samengevoegd tot één land: Het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden.

Slide 5 - Tekstslide

Willem I werd de koning.

Slide 6 - Tekstslide

Het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden kreeg een grondwet.


Een grondwet is een document waarin de grondrechten van burgers staan én de regels over het bestuur.

Slide 7 - Tekstslide

De grondwet van 1815 maakte van Nederland een constitutionele monarchie, dat betekent dat de macht van de koning is vastgelegd in een grondwet.

Slide 8 - Tekstslide

De grondwet van 1815 gaf de koning erg veel macht!

  • Ministers waren dienaren van de koning.
  • Leden van de Tweede Kamer werden gekozen door bestuurders van de provincie.
  • Leden van de Eerste Kamer werden benoemd door de koning.










Slide 9 - Tekstslide

Geef het bijpassende begrip!
Een land zonder koning.

Slide 10 - Open vraag

Hoe heette de eerste koning van 'het Verenigde Koninkrijk der Nederlanden'

Slide 11 - Open vraag

Geef het bijpassende begrip.
Een document waarin de grondrechten van alle burgers en de regels over het bestuur staan.

Slide 12 - Open vraag

Geef het bijpassende begrip.
De macht van de koning is vastgelegd in een grondwet.

Slide 13 - Open vraag

In 1830 kwamen de Belgen in opstand. Na een korte oorlog werd België onafhankelijk.



Slide 14 - Tekstslide

Willem I wilde België terug krijgen en hield tien jaar lang een groot, duur leger op de been.


Het leger had enorm veel geld gekost, enkele parlementsleden wilden daarom de macht van de koning verkleinen.


Nederland dreigde namelijk failliet te gaan!

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Video

1.2
De veranderingen in de grondwet van 1848

Slide 17 - Tekstslide



Thorbecke was de leider van de liberalen.


Slide 18 - Tekstslide

Zij kwamen op voor de vrijheid van burgers en ze vonden dat de regering zo weinig mogelijk regels moest maken.


Slide 19 - Tekstslide



In 1848 kregen de liberalen hun kans. Overal in Europa waren
revoluties


Slide 20 - Tekstslide



Willem II was bang dat deze revolutie ook in Nederland zou komen.

Daarom gaf hij in 1848 de opdracht aan Thorbecke om de grondwet meer democratisch te maken.


Slide 21 - Tekstslide

De belangrijkste wijzigingen waren:

  1. Iedereen kreeg dezelfde grondrechten.
  2. Er kwam ministeriële verantwoordelijkheid.
  3. De koning werd onschendbaar.
  4. Om de vier jaar waren er rechtstreekse verkiezingen voor de Tweede Kamer (met censuskiesrecht)







Slide 22 - Tekstslide

1.3 Het parlement wordt echt de baas in Nederland.

Slide 23 - Tekstslide

De grondwet van 1848 maakte van Nederland een parlementaire democratie.


Het parlement kon door ministeriële verantwoordelijkheid de regering controleren.


Het duurde een tijd voordat, de nieuwe koning,     Willem III wilde accepteren dat het parlement ook echt de baas was.

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Dat gebeurde pas door de Luxemburgse kwestie.

Slide 26 - Tekstslide

maken Hoofdstuk 1, paragraaf 1

Slide 27 - Tekstslide

H1.3 Industriële revolutie: 2e helft 19e eeuw.
- Bevolkingsgroei
- Economische groei + meer welvaart (vooral voor de hogere en middelste lagen)
- Verslechtering van de leef en arbeidsomstandigheden (vd onderste lagen van de bevolking, de arbeiders)
- Deze slechte situatie = “de sociale kwestie”


Slide 28 - Tekstslide

Socialisten wilden verandering hierin. Liberalen dachten dat het vanzelf wel op zou lossen.

Slide 29 - Tekstslide

De slechte situatie van de arbeiders: SOCIALE KWESTIE
 Angst voor opstanden, revolutie 
 Noodzaak voor verbetering.
1873: Economische crisis: toename van de armoede. Dan willen de liberalen langzamerhand wel wat doen. De 1e sociale wet: van een liberaal: Kinderwetje van van Houten. (1874)
1e sociale wet: Kinderwetje van van Houten. Hierna volgden er mee, zeker na 1917 (bv 8-urige werkdag)

Slide 30 - Tekstslide