Tekst over racisme, George Floyd

Lezen en Schrijven
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 18 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Lezen en Schrijven

Slide 1 - Tekstslide

Alinea
Een alinea is een tekstgedeelte dat bestaat uit zinnen die bij elkaar horen. Ze horen bij elkaar omdat ze over hetzelfde deelonderwerp gaan. Een alinea bestaat voorkeurshalve niet uit één of twee zinnen.

Slide 2 - Tekstslide

Tekstsoorten
Er zijn verschillende tekstsoorten en deze kunnen een ander doel hebben. Voorbeelden van tekstsoorten zijn:
krantenbericht, verslag, folder, stripverhaal, column, brief, artikel, recept, gebruiksaanwijzing, bijsluiter, recensie, verhaal enz.

Slide 3 - Tekstslide

Informeren
Soms wil een schrijver dat je iets te weten komt. Hij geeft je dus informatie over een bepaald onderwerp.

Voorbeelden van tekstsoorten die informatief zijn:
krantenbericht, verslag van een sportwedstrijd, folder

Slide 4 - Tekstslide

Instrueren
Soms wil een schrijver dat je weet hoe je iets moet doen. Hij geeft in stappen uitleg hoe je een bepaalde taak moet aanpakken. Je volgt dan een instructie.

Voorbeelden van tekstsoorten zijn:
hoofdstuk uit een leerboek, recept, gebruiksaanwijzing

Slide 5 - Tekstslide

Activeren
Een schrijver kan proberen je overhalen iets te doen. Hij wil je in beweging brengen, dus activeren.

Voorbeelden van tekstsoorten zijn:
reclametekst, uitnodiging, advertentie

Slide 6 - Tekstslide

Overtuigen
De schrijver wil zijn mening geven en deze onderbouwt hij met argumenten. Hij wil daarmee bereiken dat jij zijn mening overneemt.

Voorbeelden van tekstsoorten:
recensie (beoordeling) van film, boek of cd

Slide 7 - Tekstslide

LET OP!
De tekstdoelen overtuigen en overhalen worden vaak door elkaar gehaald. Onthoud dat een schrijver je pas probeert over te halen als hij wil dat je iets gaat doen. Dit kun je vaak zien aan woorden zoals: koop nu, word lid, doneer geld, abonneer je nu, kom langs enz.
Bij overtuigen gaat het slechts om het onderbouwen van een mening in de hoop dat jij hetzelfde gaat denken, maar je hoeft geen echte actie te ondernemen.

Slide 8 - Tekstslide

Amuseren
De schrijver wil je vermaken met zijn tekst.


Voorbeelden van tekstsoorten:
verhaal, strip

Slide 9 - Tekstslide

Mening en argumenten
Als een schrijver een mening geeft, dan onderbouwt hij deze met argumenten. Hij geeft dus aan WAAROM hij die mening heeft. Dus niet: Ik vind school stom, omdat ik er niets aan vind.
Maar: Ik vind school stom, omdat je zo lang achter elkaar moet stilzitten en opletten. Bij de eerste zin herhaal je slechts je mening in andere woorden. In de tweede zin zeg je echt waarom je die mening hebt.

Slide 10 - Tekstslide

Bronnen
Als je een tekst leest, dan komt deze ergens vandaan: uit de krant, van een bepaalde website of uit een tijdschrift.
De bron staat meestal onderaan de tekst. Het internet is geen bron, een specifieke website wel. De bibliotheek is ook geen bron, maar een specifiek boek wel. Een persoon kan ook een bron zijn. 

Slide 11 - Tekstslide

Tekst lezen

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Link

Opdracht
Schrijf een tekst van 4 alinea's (van minstens 6 zinnen) over de dood van George Floyd en racisme. Houd je aan de volgende stappen:



Slide 14 - Tekstslide

1. Bedenk een titel voor een tekst waarin je je mening geeft over racisme.
2. Schrijf de inleiding. Hierin vertel je in eigen woorden wat er afgelopen gebeurd is met George Floyd in de Verenigde Staten.
3. Schrijf alinea 2. Deze heeft als tussenkopje Rellen en protesten
4. Schrijf alinea 3. Deze heeft als tussenkopje Acties op Social Media
5. Schrijf alinea 4 waarin je je mening geeft over racisme. Onderbouw deze mening met minstens 3 argumenten. Bedenk zelf een tussenkopje.
6. Zet je naam en klas onderaan de tekst.

Slide 15 - Tekstslide

Noteer de bronnen die je gebruikt hebt voor het schrijven van je tekst. De tekst die we net gelezen hebben mag je al als bron noteren. Gebruik nog minstens 2 andere bronnen. Denk hierbij aan nieuwszenders, (online) kranten of het NOS-journaal. Wees zo nauwkeurig mogelijk over waar de bron vandaan komt en wanneer deze geschreven is.

Slide 16 - Tekstslide

Vragen?

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide