NED > 1F Periode 3 les 3 Werkwoordspelling TT

1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Welkom bij de onlineles NED >1F
Wat gaan we doen vandaag?
  • Presentie
  • Lesdoel
  • Werkwoordspelling 1F Werkwoorden herkennen + Tegenwoordige tijd
  • Volgende les
  • Evaluatie

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoel 
Na deze les weet je:
  • Hoe je een werkwoord kunt herkennen
  • Hoe een werkwoord in de tegenwoordige tijd gebruikt wordt

Slide 3 - Tekstslide

Wat is een werkwoord?

Slide 4 - Open vraag

Theorie 
Werkwoord

Waaraan herken je een werkwoord in de zin?

Het is het woord in de zin wat aangeeft welke actie er gaande is (geweest)
Je hebt hulpwerkwoorden en zelfstandige werkwoorden (ook nog koppelwerkwoorden maar die laten we vandaag achterwege)

Verder heb je de Infinitief,  de Stam, Sterke werkwoorden,  Zwakke werkwoorden, Voltooid deelwoord, en een Werkwoord als bijvoeglijk naamwoord

Slide 5 - Tekstslide

Theorie 
Hulpwerkwoord
Een hulpwerkwoord is een woordsoort. Het helpt het zelfstandig werkwoord of het koppelwerkwoord:
Heb je dat boek al gelezen?
Ik zal dat boek nu echt moeten gaan lezen.
Noortje wil later tandarts worden.

Slide 6 - Tekstslide

Wat is het hulpwerkwoord in de volgende zin?
Saar wilde eerst advocaat worden.

Slide 7 - Open vraag

Theorie 
Zelfstandig werkwoord
Een zelfstandig werkwoord is een woordsoort. Het kan zelfstandig in een zin staan (dus zonder andere werkwoorden). Het bevat de belangrijkste betekenis van het werkwoordelijk gezegde:

Nadia sport drie keer per week.
Evalyne heeft een appeltaart gebakken.


Slide 8 - Tekstslide

Wat is het zelfstandig werkwoord in de volgende zin? Michael heeft die bloemen voor zijn moeder gekocht.

Slide 9 - Open vraag

Theorie 
Infinitief (hele werkwoord)

De infinitief is een werkwoordsvorm. Je schrijft het hele werkwoord, zoals dat in een woordenboek staat.

De infinitief staat altijd samen met een hulpwerkwoord in de zin. Vaak staat er te of aan het voor de infinitief.

Ik heb je nooit willen kwetsen.
De baby ligt te slapen.
Hij is aan het tennissen.

Slide 10 - Tekstslide

Zet de volgende werkwoordvormen in de infinitief:
1. gelopen; 2. wil; 3. fietste

Slide 11 - Open vraag

Theorie 
Stam
Om een werkwoord te vervoegen, moet je weten wat de stam van het werkwoord is. Je vindt de stam door -n of -en van het hele werkwoord af te halen:
werken > werk       vinden > vind       doen > doe

Soms verandert de klank als je -(e)n van het werkwoord afhaalt. Dan verdubbel je de klinker, zodat de klank hetzelfde blijft:
raden > raad (niet rad)        boren > boor (niet bor)

Verder eindigt een stam nooit op een -v, een -z of een dubbele medeklinker:
leven > leef (niet leev)         lezen > lees (niet leez)          hebben > heb (niet hebb)

Slide 12 - Tekstslide

Zet de volgende werkwoorden in de stam: 1. lopen; 2. willen; 3. fietsen

Slide 13 - Open vraag

Theorie 
Sterke werkwoorden
Een sterk werkwoord krijgt in de verleden tijd een andere klank dan in de tegenwoordige tijd:
blijven - bleef - bleven
bedriegen - bedroog - bedrogen
Voor het vervoegen zijn er geen regels.

Slide 14 - Tekstslide

Theorie 
Zwakke werkwoorden
Zwakke werkwoorden zijn werkwoorden die in de verleden tijd 'de' of 'te' achter de stam krijgen:

branden → brandde → gebrand
missen → miste → gemist

Slide 15 - Tekstslide

Theorie 
Voltooid deelwoord
Je gebruikt de regel van het TaXiKoFSCHiP ook bij het vormen van een voltooid deelwoord van een zwak werkwoord:
1. Neem het hele werkwoord en haal daar -en vanaf.
2. Is de laatste letter van dit nieuwe woord een medeklinker uit het woord TaXiKoFSCHiP?
Ja > ge + stam + -t
Nee > ge + stam + -d


Slide 16 - Tekstslide

Theorie 
Hopen - en > hop. hop eindigt op een p. De p zit in TaXiKoFSCHiP, dus je schrijft -t:
Ik heb gehoopt.

Halen - en > hal. hal eindigt op een l. De l zit niet in TaXiKoFSCHiP, dus je schrijft -d:
Ik heb gehaald.

Slide 17 - Tekstslide

Zet de volgende zwakke ww in de VT en VTT:
1. fietsen; 2. willen; 3. koken

Slide 18 - Open vraag

Theorie 

Slide 19 - Tekstslide

Theorie 

Slide 20 - Tekstslide

Theorie 
Zie LWA Thema 1. Vrije tijd blz. 42 t/m 43

Slide 21 - Tekstslide

Theorie 
Tegenwoordige tijd
Vervoegen van een werkwoord in TT gaat als volgt:
EV                 ik stam
                       je/jij/hij/zij/het  stam + t  (je/jij erachter -t)

MV                wij/jullie/zij hele werkwoord

Slide 22 - Tekstslide

Lesdoel bereikt?
En.... weet je nu:    Hoe je een werkwoord kunt herkennen?
                                      Hoe een werkwoord in de TT wordt gebruikt?

Ja? Mooi! Goed gewerkt en opgelet! 
Nee? oefen dan vooral nog in je LWA en/of in Starttaalonline 1F WSW!!!!
                      
Heb je vragen of kom je we niet uit? 
App/mail mij:06-48232723 /s.vos@vistacollege.nl

Slide 23 - Tekstslide

Een handige samenvatting
Dit filmpje is een handige samenvatting en laat heel duidelijk zien hoe je werkwoordspelling gebruikt. 

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Video

En het bijbehorende overzichtje

Slide 26 - Tekstslide

HUISWERK!
                                             ->                                                                       ->




                                                                van beide onderdelen oef 1 t/m 5

Slide 27 - Tekstslide

Volgende les
Nakijken huiswerk onderdeel werkwoorden herkennen en TT + nieuwe theorie:

Slide 28 - Tekstslide

Evaluatie

Slide 29 - Tekstslide

Wat vind je van deze les? Heb je iets gemist, zou je graag iets anders willen? Of wat je maar kwijt wilt aan mij ;-)

Slide 30 - Open vraag