Blok 6 | week 4 | les 4
1 / 14
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Noem eens 5 goede politiewoorden
Slide 4 - Open vraag
Mijn vader hijst.
In welke tijd staat deze zin?
In welke tijd staat deze zin?
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd
C
voltooide tijd
Slide 5 - Quizvraag
De meeuwen vlogen over het strand.
In welke tijd staat deze zin?
In welke tijd staat deze zin?
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd
C
voltooide tijd
Slide 6 - Quizvraag
Wij hebben fijn geknutseld.
In welke tijd staat deze zin?
In welke tijd staat deze zin?
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd
C
voltooide tijd
Slide 7 - Quizvraag
De hond heeft in zijn staart gebeten.
In welke tijd staat deze zin?
In welke tijd staat deze zin?
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd
C
voltooide tijd
Slide 8 - Quizvraag
Mitchell blies op zijn hobo.
In welke tijd staat deze zin?
In welke tijd staat deze zin?
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd
C
voltooide tijd
Slide 9 - Quizvraag
Jullie beginnen met de les.
In welke tijd staat deze zin?
In welke tijd staat deze zin?
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd
C
voltooide tijd
Slide 10 - Quizvraag
Slide 11 - Tekstslide
Frits den Haan is dit najaar naar Amerika gevlogen.
Noem de persoonsvorm.
Noem de persoonsvorm.
Slide 12 - Open vraag
Frits den Haan is dit najaar naar Amerika gevlogen.
Noem het onderwerp.
Noem het onderwerp.
