Lezen §2: Tekstverbanden en signaalwoorden
Tegenstelling: laat tegengestelde zaken zien. O.a. aan de ene kant ... aan de andere kant, tegenover, daarentegen, echter, hoewel, maar, ofschoon, ondanks dat, toch.
Toelichting: geeft extra informatie bij iets, vaak in de vorm van een voorbeeld. O.a. als, bijvoorbeeld, denk (maar) aan, neem nou, zo, zoals.