Avoir & Etre au présent -2-

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 1

Les  verbes  avoir  et  être  -2-

C

tu as =

1. ik heb
2. men is
3. jij hebt
4. jij bent

vous êtes

1. jullie zijn / u bent
2. jullie hebben / u heeft
3. zij zijn
4. men is

elle a =

1. zij is
2. zij hebben
3. zij heeft
4. zij zijn

Ils sont =

1. zij hebben
2. zij heeft
3. zij is
4. zij zijn

u bent =

1. vous êtes
2. nous sommes
3. vous avez
4. nous avons

hij heeft

1. il est
2. elle a
3. ils ont
4. il a

zij hebben =

1. elles sont
2. ils ont
3. elle a
4. il a

jij bent =

1. j' ai
2. tu as
3. tu es
4. je suis

wij hebben =

1. nous sommes
2. nous avons
3. nous avoir
4. on est

Kies de juiste vertaling van :
<Hij heeft> 100 euros !

1. Ils ont
2. Il a
3. Elle a
4. Ils sont

Kies de juiste vertaling van :
Ah, bon, <u bent> madame
Dupont !

1. tu as
2. tu es
3. vous avez
4. vous êtes

Kies de juiste vertaling van :
André <is> sympathique.

1. a
2. es
3. est
4. as

Kies de juiste vertaling van :
Mon père <heeft> un restaurant

1. es
2. as
3. est
4. a

Kies de vorm van avoir of être die bij het onderwerp
past. Let nu dus op de zin !!

<Hij ........> 100 euros !

1. a
2. es
3. est
4. suis

Kies de vorm van avoir of être die bij het onderwerp
past. Let nu dus op de zin !!

Ah, bon, <u ........ > monsieur Chevalier !

1. nous avons
2. ils ont
3. vous êtes
4. il est

Kies de vorm van avoir of être die bij het onderwerp
past. Let nu dus op de zin !!

<Agnès .... > sympathique !

1. a
2. es
3. est
4. suis

Kies de vorm van avoir of être die bij het onderwerp
past. Let nu dus op de zin !!

<Ils ..... > un chat

1. ont
2. a
3. es
4. est

Kies de vorm van avoir of être die bij het onderwerp
past. Let nu dus op de zin !!

<Madame Deslunes .... > un hôtel.

1. ont
2. a
3. es
4. est