In deze les zitten 52 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
Bienvenue AH2H
9 septembre
Slide 1 - Tekstslide
Aujourd'hui:
Herhaling deel brugklasstof.
Na deze les weet je waarom het belangrijk is een taal te leren.
Leerdoel: Nut van het leren van een taal kennen. Kennis over persoonlijke voornaamwoorden, werkwoorden en ontkenning opfrissen.
Uitleg Jokerpunten
Slide 2 - Tekstslide
Les jours de la semaine
Slide 3 - Woordweb
Redenen om een taal te leren:
Een taal leren is gezond voor je brein
Je weet misschien wel dat iets nieuws leren goed is voor je brein. Je hersens leggen tijdens het leren allemaal nieuwe verbindingen aan. Door te leren houd je je hersens dus in topconditie. Het leren van een taal heeft een nog sterker effect.
Slide 4 - Tekstslide
Activer les connaissances (Voorkennis activeren)
Slide 5 - Tekstslide
Slide 6 - Video
Être / avoir
Slide 7 - Tekstslide
La négation
Slide 8 - Tekstslide
Nu je je voorkennis hebt geactiveerd: Een quiz
Je kunt op verschillende manieren bij mij in de les jokerpunten halen.
Dit kan met een quiz of opdracht.
Degene met de meeste punten mag uiteindelijk als eerste kiezen uit een lijst met "Jokers".
Een joker kan zijn: Een proefwerk als duo maken, of bijvoorbeeld 0,4 bonus.
Slide 9 - Tekstslide
zijn =
A
être
B
avoir
Slide 10 - Quizvraag
hebben =
A
être
B
avoir
Slide 11 - Quizvraag
être of avoir?
Tu es
A
être
B
avoir
Slide 12 - Quizvraag
être of avoir?
On a
A
être
B
avoir
Slide 13 - Quizvraag
être of avoir?
Ils sont
A
être
B
avoir
Slide 14 - Quizvraag
être of avoir?
On a
A
être
B
avoir
Slide 15 - Quizvraag
être of avoir?
Je suis
A
être
B
avoir
Slide 16 - Quizvraag
être of avoir?
Je suis
A
être
B
avoir
Slide 17 - Quizvraag
être of avoir?
Ils sont
A
être
B
avoir
Slide 18 - Quizvraag
être of avoir?
Tu es
A
être
B
avoir
Slide 19 - Quizvraag
elles (avoir)
A
vont
B
sont
C
ont
D
font
Slide 20 - Quizvraag
nous (avoir)
A
sommes
B
êtes
C
avez
D
avons
Slide 21 - Quizvraag
Sophie (avoir)
A
as
B
ai
C
avez
D
a
Slide 22 - Quizvraag
elle (avoir)
A
vont
B
sont
C
ont
D
a
Slide 23 - Quizvraag
tu (avoir)
A
es
B
as
C
a
D
est
Slide 24 - Quizvraag
ils (avoir)
A
ont
B
avoir
C
sont
D
a
Slide 25 - Quizvraag
Vous (être)
A
êtes
B
avez
C
ont
D
est
Slide 26 - Quizvraag
Tu (être)
A
as
B
est
C
es
D
sont
Slide 27 - Quizvraag
Elles (être)
A
suis
B
être
C
sont
D
est
Slide 28 - Quizvraag
Quelle est la négation de : "Je suis triste"
A
Je ne suis pas triste
B
Je ne pas suis triste
C
Je suis ne pas triste
Slide 29 - Quizvraag
Geef een ontkennend antwoord! C'est facile la négation?
A
Non, ce est ne facile pas la négation.
B
Non, ce ne est pas facile la négation.
C
Non, ce n'est facile pas la négation.
D
Non, ce n'est pas facile la négation.
Slide 30 - Quizvraag
Nous (être)
A
faisons
B
avons
C
êtes
D
sommes
Slide 31 - Quizvraag
Marie et Pierre (être)
A
est
B
sont
C
ont
D
sommes
Slide 32 - Quizvraag
ils / elles (être)
A
est
B
a
C
ont
D
sont
Slide 33 - Quizvraag
Ma mère (être) très sévère
A
est
B
as
C
es
D
sont
Slide 34 - Quizvraag
tu as =
A
ik heb
B
men is
C
jij hebt
D
jij bent
Slide 35 - Quizvraag
vous êtes
A
jullie zijn / u bent
B
jullie hebben / u heeft
C
zij zijn
D
men is
Slide 36 - Quizvraag
elle a =
A
zij is
B
zij hebben
C
zij heeft
D
zij zijn
Slide 37 - Quizvraag
Ils sont =
A
zij hebben
B
zij heeft
C
zij is
D
zij zijn
Slide 38 - Quizvraag
u bent =
A
vous êtes
B
nous sommes
C
vous avez
D
nous avons
Slide 39 - Quizvraag
hij heeft
A
il est
B
elle a
C
ils ont
D
il a
Slide 40 - Quizvraag
zij hebben =
A
elles sont
B
ils ont
C
elle a
D
il a
Slide 41 - Quizvraag
jij bent =
A
j' ai
B
tu as
C
tu es
D
je suis
Slide 42 - Quizvraag
wij hebben =
A
nous sommes
B
nous avons
C
nous avoir
D
on est
Slide 43 - Quizvraag
Kies de juiste vertaling van : <Hij heeft> 100 euros !
A
Ils ont
B
Il a
C
Elle a
D
Ils sont
Slide 44 - Quizvraag
Kies de juiste vertaling van : Ah, bon, <u bent> madame Dupont !
A
tu as
B
tu es
C
vous avez
D
vous êtes
Slide 45 - Quizvraag
Kies de juiste vertaling van : André <is> sympathique.
A
a
B
es
C
est
D
as
Slide 46 - Quizvraag
Kies de juiste vertaling van : Mon père <heeft> un restaurant
A
es
B
as
C
est
D
a
Slide 47 - Quizvraag
Kies de vorm van avoir of être die bij het onderwerp past. Let nu dus op de zin !!
Ah, bon, <u ........ > monsieur Chevalier !
A
nous avons
B
ils ont
C
vous êtes
D
il est
Slide 48 - Quizvraag
Kies de vorm van avoir of être die bij het onderwerp past. Let nu dus op de zin !!
<Ils ..... > un chat
A
ont
B
a
C
es
D
est
Slide 49 - Quizvraag
Kies de vorm van avoir of être die bij het onderwerp past. Let nu dus op de zin !!
<Madame Deslunes .... > un hôtel.
A
ont
B
a
C
es
D
est
Slide 50 - Quizvraag
Les devoirs (huiswerk)
Voor morgen: Mardi, le 10 septembre, 1e uur
Leren apprendre A pagina 50, maken 1, 2, 3a, 4 en 5 vanaf pagina 10