LKT TOETS 2 vraag 51 t/m 100

51. Maarten vult en leegt de wasmachine wel acht keer voor deze aan te zetten. Hetzelfde ritueel herhaalt hij bij de bediening van de afwasmachine.

Welke stoornis verklaart het beste dit gedrag?
A
Angststoornis
B
Persoonlijkheidsstoornis
C
psychotische stoornis
D
Stemmingsstoornis
1 / 50
volgende
Slide 1: Quizvraag
AnatomieMBOStudiejaar 4

In deze les zitten 50 slides, met interactieve quizzen.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

51. Maarten vult en leegt de wasmachine wel acht keer voor deze aan te zetten. Hetzelfde ritueel herhaalt hij bij de bediening van de afwasmachine.

Welke stoornis verklaart het beste dit gedrag?
A
Angststoornis
B
Persoonlijkheidsstoornis
C
psychotische stoornis
D
Stemmingsstoornis

Slide 1 - Quizvraag

52. Een vrouw van zeventig jaar is in het ziekenhuis opgenomen met een heupfractuur. Na de heupoperatie heeft zij problemen met begrippen en spreken. Ze heeft last van sterke stemmingswisselingen en reageert vaak verwarden suf.

Bij welke ziektebeeld passen deze verschijnselen?
A
Delier
B
Korsakovsyndroom
C
Vasculaire dementie
D
Ziekte van Alzheimer

Slide 2 - Quizvraag

53. Karel heeft zijn enkel verstuikt

Welke actie onderneem je als eerst?
A
Een dekverband aanbrengen
B
Een traumazwachtel aanbrengen
C
Koelen en been ontlasten
D
Warmtecompres aanbrengen

Slide 3 - Quizvraag

54. Diabetes Mellitus kent een aantal complicaties.

Wat is een voorbeeld van zo'n complicatie?
A
Achteruitgang van het geheugen
B
Tanderosie
C
Toenemende tremoren
D
verslechtering van het gezichtsvermogen

Slide 4 - Quizvraag

55. Welk advies is volgens de Nederlandse Norm Gezond Bewegen van toepassing voor jongeren tot achttien jaar?
A
Dertig minuten per dag 'matig intensief bewegen'
B
Zestig minuten, eenmaal per twee dagen 'matig intensief bewegen
C
Zestig minuten per dag matig intensief bewegen
D
zestig minuten, vier dagen per weeg matig intensief bewegen

Slide 5 - Quizvraag

56. Medicatie kan zowel parenteraal als enteraal worden toegediend.

Welke van onderstaande toedieningsvormen is parenteraal?
A
Dermaal
B
Per os
C
Rectaal
D
Sublinguaal

Slide 6 - Quizvraag

57. zie afbeelding transtheoretische model (stages of change)
A

Slide 7 - Quizvraag

58. Een patiënt die wil stoppen met roken, denkt dat hij hierdoor een betere conditie krijgt en minder stinkt.

Bij welk begrip uit het Health Model past bovenstaand voorbeeld
A
Waargenomen ernst
B
Waargenomen nadelen
C
Waargenomen vatbaarheid
D
waargenomen voordelen

Slide 8 - Quizvraag

59. Een middelbare school stuurt ouders een uitnodiging voor een ouderavond. Het thema is een aftrap van een groter preventieproject rondom alcohol en drugs.

In welke fase van het model van gedragsverandering door voorlichting (kok, 1996) past de uitnodiging.


A
Begrippen voorlichtingsbericht begrijpen
B
Doen: barriers opruimen en gedragsverandering
C
Kunnen hanteren van sociale invloed en toename van eigen effectiviteit
D
Openstaan aandacht vangen

Slide 9 - Quizvraag

60. Bij welke ziekte werkt antibiotica?
A
Botontsteking
B
Griep
C
Schimmelinfectie
D
Verkoudheid

Slide 10 - Quizvraag

61. Er zijn verschillende vormen van anticonceptie

Wat is van onderstaande opties, indien goed toegepast, de meest betrouwbaar vorm van anticonceptie?
A
Anticonceptiepil
B
Condooms
C
Double dutch
D
Temperatuurmethode

Slide 11 - Quizvraag

62. De longen worden omgeven door de longvliezen, de pleura parietalis (borstvlies) en de pleura visceralis (longvlies).

Waarmee is de pleura parietalis vegroeid?
A
De thoraxwand
B
De wervelkolom
C
Het longweefsel

Slide 12 - Quizvraag

63. In de gezondheidszorg worden verschillende classificatiesystemen gebruikt zoals ICD en ICF.

Waarop ligt de nadruk in het classificatiesysteem ICD?
A
Gezondheid
B
Handicaps
C
Menselijk functioneren
D
Ziekte

Slide 13 - Quizvraag

64. In de arbeidsomstandighedenwet is vastgelegd dat een werkgever verplicht is de aard, mate en duur van blootstelling aan gevaarlijke en chemische stoffen na te gaan en te beperken.
A
Gezondheidsbescherming
B
Gezondheidsbevordering
C
Ziektepreventie

Slide 14 - Quizvraag

65. Om gezondheidsgedrag te begrijpen wordt gebruikgemaakt van diverse modellen. Wat beoogt het ASE-model
A
Het analyseert de gezondheidszorg
B
Het evalueert de gezondheidsproblemen
C
Het onderscheidt de overtuigingen over gezondheid
D
Het verklaart gedrag in de gezondheidsbevordering

Slide 15 - Quizvraag

66. Bij welke aandoening is mitella het meest passende verbandmiddel?
A
Bij actieve bloeding
B
Bij ontwrichting
C
Bij een snijwond
D
Bij verbranding

Slide 16 - Quizvraag

67. Zie afbeelding brandwond!
A

Slide 17 - Quizvraag

68. Drugs zijn in te delen naar het effect dat ze veroorzaken op het bewustzijn .

Welk middel wordt primair gebruikt om zijn bewustzijn veranderende werking?
A
Alcohol
B
Morfine
C
Paddo's
D
Ritalin

Slide 18 - Quizvraag

69. Een arts vraagt aan een patiënt hoe het contact is met buurtgenoten.

Naar welk aspect van kwaliteit van leven vraagt de arts?
A
Psychisch functioneren
B
Sociaal functioneren
C
Totaal functioneren

Slide 19 - Quizvraag

70. Onderzoek van lichaamsvloeistoffen kan helpen om een bepaalde diagnose te stellen.

Welke stof in de urine kan wijze op een aandoening?
A
Ammoniak
B
Eiwit
C
Ureum
D
Zout

Slide 20 - Quizvraag

71. Lalonde formuleerde voor de Wereldgezondheidsorganisatie het Health Field Concept met determinanten van gezondheid.

Van welke determinant is er sprake als een groep mensen wordt blootgesteld aan oplosmiddelen zoals bijvoorbeeld bij de beroepsgroep schilders?
A
Biologische factoren
B
Fysieke omgeving
C
Leefstijl
D
sociale omgeving

Slide 21 - Quizvraag

72. Afbeelding !!
A

Slide 22 - Quizvraag

73. De analyse van de Volksgezondheid is de eerste stap in de GVO-cyclus om een gezondheidsprobleem te onderzoeken.

Welke aspect maakt deel uit van deze analyse?
A
Eigen effectiviteit van de persoon op het gezondheidsprobleem
B
Gedragsdeterminanten van het gezondheidsproblemen
C
Invloed die anderen hebben op het gezondheidsprobleem
D
Sociale diagnose van het gezondheidsprobleem

Slide 23 - Quizvraag

74. Seksueel overdraagbare aandoeningen (soa's) kunnen worden veroorzaakt door bacteriën, virussen en parasieten.

Welke soa wordt veroorzaakt door een parasiet?
A
Chlamydia
B
Genitale wratten
C
Gonorroe
D
Schurft

Slide 24 - Quizvraag

75. GVO-programma's volgen de Gezonde School-aanpak zijn gebaseerd op vier pijlers.

Welke interventie valt onder de pijler gezondheidseducatie?
A
Klassikaal aanbieden van informatie
B
Regels over gezonde traktaties
C
Samenwerking met sportverenigingen
D
Signaleren van risicofactoren

Slide 25 - Quizvraag

76. Atil (42) merkt dat hij zijn boek steeds veder van zich af moet houden om de letters nog te kunnen zien.

Hoe wordt dit verschijnsel genoemd?
A
Bijziendheid
B
Cylinder afwijking
C
Staar
D
Verziendheid

Slide 26 - Quizvraag

77. Het productieproces in een instellingskeuken kent een aantal fasen.

Wat is de eerste fase in het productieproces?
A
Het opnemen van de maaltijdkeuze van de patiënt
B
Het portioneren van de maaltijdcomponenten
C
Het vaststellen van de menucyclus

Slide 27 - Quizvraag

78. Een van de manieren om levensmiddel langer houdbaar te maken, is het doden van aanwezige micro-organismen.

Bij welke van de onderstaande conserveermethoden worden alle aanwezige micro-organismen gedood?
A
Diepvriezen
B
Pasteuriseren
C
Steriliseren
D
Vacuüm verpakken

Slide 28 - Quizvraag

79. Grondkeukenapparatuur wordt onderverdeeld in conventionele apparatuur en geavanceerde apparatuur.

Welke grootkeukenapparatuur valt onder geavanceerde apparatuur.
A
Blast chiller, braadslede en combistreamer
B
Blast chiller, combistreamer en steamer
C
Braadslede, friteuse en hogedrukketel
D
Driteuse, kookketel en streamer

Slide 29 - Quizvraag

80. In de grootkeuken wordt gebruik gemaakt van gastronom-systeem

Wat wordt hieronder verstaan?
A
De manier waarop de gebruikte levensmiddelen bewaard worden
B
De manier waarop maaltijden bereid en vervoerd worden
C
Een systeem dat grootkeukenapparatuur aan elkaar koppelt.
D
Een systeem van vaste maten dat gebruikt wordt in de grootkeuken.

Slide 30 - Quizvraag

81. In de afgelopen decennia zijn er veranderingen opgetreden in het Nederlandse voedingspatroon.

Welke voedingsmiddelen worden momenteel minder gebruikt dan vijftig jaar geleden?
A
Alcoholische dranken
B
Magere dierlijke producten
C
Ongeraffineerde plantaardige producten
D
Vette dierlijke producten

Slide 31 - Quizvraag

82. In de westerse wereld worden meer aminozuren geconsumeerd dan nodig is voor de opbouw van lichaamseiwit.

Wat gebeurt er in het lichaam met een teveel aan aminozuren?
A
Ze worden omgezet in vet
B
Ze worden opgeslagen
C
Ze worden uitgeplast

Slide 32 - Quizvraag

83. Het gebruik van veganistische voeding kan op langere termijn risico's opleveren voor de gezondheid.

Voor welke twee voedingstoffen is er een verhoogd risico op deficiëntie?
A
Calcium en vitamine b12
B
Cholesterol en linolzuur
C
Eiwitten en vetten
D
Vitamine C en ijzer

Slide 33 - Quizvraag

84. Een ziekenhuis krijgt elk maand een factuur voor het leasen van platgoed bij een professionele wasserij.

Onder welke kosten valt het leasen van het platgoed?
A
Afschrijvingen
B
Indirecte kosten
C
Variabele kosten
D
Vaste kosten

Slide 34 - Quizvraag

85. Ouderen hebben over het algemeen een lagere energiebehoefte dan jongeren.

Hoe komt het dat de energiebehoefte na het vijftigste levensjaar steeds veder afneemt?
A
De basaal stofwisseling neemt af
B
De werking van de schildklier neemt toe
C
Het activiteitenpatroon neemt af
D
Het lichaamsgewicht neemt toe

Slide 35 - Quizvraag

86.Wat is de minst geschikte sportdrank om tijdens een marathon te gebruiken?
A
Hypertone drank
B
Hypotone drank
C
Isotone drank

Slide 36 - Quizvraag

87. Zie afbeelding!
A

Slide 37 - Quizvraag

88. De lysteriabacterie, die in rauwemelkse producten kan voorkomen, behoort tot de psychrotrofe micro-organismen.

Bij welke temperatuur kan deze bacterie zich vermeerderen?
A
Alleen bij kamertemperatuur
B
Alleen bij koelkasttemperatuur
C
Zowel bij kamer-als koelkasttemperatuur
D
Zowel bij koelkasttemperatuur als bij 0 graden

Slide 38 - Quizvraag

89. Wanneer wordt een natriumbeperkt dieet voorgeschreven door een arts?
A
Bij hyperalgesie
B
Bij hyperbilirubinemie
C
Bij hyperglycemie
D
Bij hypertensie

Slide 39 - Quizvraag

90. Uit cholesterol worden in de lever een aantal belangrijke stoffen gemaakt.

Welke van de onderstaande stoffen wordt uit cholesterol gemaakt?
A
Galzuur
B
Intrinsieke factor
C
Prostaglandine
D
Vitamine A

Slide 40 - Quizvraag

91. Een facilitair manager van een verpleeghuis overweegt de was uit te besteden

Wat is een voordeel van het uitbesteden van de was?
A
Daling van de financiële lasten
B
Minder afhankelijkheid van derden
C
Naleving van de HACPP-richtlijnen
D
Optimale inzet van expertise

Slide 41 - Quizvraag

92. HACCP betekent hazard Analysis Critical Control Points

Welk bedrijf of welke instelling valt buiten de verplichting om een HACCP-systeem in te voeren en toe te passen?
A
Apotheek in een academisch ziekenhuis
B
Import- en exportbedrijven van levensmiddel
C
Schoolkeuken waar leerlingen koken voor de bejaarden uit de buurt
D
Tankstation waar levensmiddelen worden verkocht

Slide 42 - Quizvraag

93. Wanneer loopt een duursporter een verhoogd risico op een secundaire dehydratie?
A
Bij een tekort aan eiwit
B
Bij een tekort aan glucose
C
Bij een tekort aan water
D
Bij een tekort aan zout

Slide 43 - Quizvraag

94. Routing omvat in een instellingskeuken diverse stromen die van elkaar gescheiden moeten worden om de hygiëne en de veiligheid in de keuken te bevorderen.

Welke maatregel is van belang in het kader van een goede routing in een instellingskeuken.
A
afvalbakken staan buiten het keukencomplex van de instelling in een apart gebouw
B
Het kantoor van de chefkok is gesitueerd midden in de keuken, zodat er zich is op alle productieruimten.
C
Koel-en diepvriesruimten zijn gesitueerd tussen de ontvangst goederen en de portioneerruimten
D
Ontvangst goederen is zo gesitueerd dat de leveranciers niet in de keukenruimten kunnen komen.

Slide 44 - Quizvraag

95. Welke van de onderstaande producten zal iemand met principieel ecologische opvattingen in Nederland niet eten in de winter?
A
Appels
B
Frambozen
C
Spruitjes
D
Zuurkool

Slide 45 - Quizvraag

96. Welke voedingstoffen zit veel in vette vis?
A
Calcium
B
IJzer
C
Vitamine C
D
Vitamine D

Slide 46 - Quizvraag

97. Astrid heeft een nierprobleem en krijgt van haar arts een eiwitbeperkte voeding voorgeschreven. Van belang is dat zij onder andere producten kiest die eiwitten bevatten met een hoge biologische waarde (BW).

Welke eiwitrijke producten kan Astrid het best kiezen?
A
Aardappelen en peulvruchten
B
Fruit en groente
C
Graan- en sojaproducten
D
Vlees en zuivel

Slide 47 - Quizvraag

98. Wat is een belangrijke eis waaraan linnengoed voor een ziekenhuis moet voldoen?
A
Het heeft altijd een lichte kleur of is wit
B
Het is geproduceerd van brandvertragend materiaal
C
Het is kreukherstellend en hoeft niet gestreken te worden
D
Het is wasbaar op maximaal 40 graden

Slide 48 - Quizvraag

99. Zout of suiker toevoegen aan levensmiddelen zorgt voor een langere houdbaarheid.

Op welk principe is de houdbaarheidsverlening gebaseerd?
A
Het verhogen van de PH
B
Het verlagen van de PH
C
Het verhogen van de wateractiviteit (Aw)
D
Het verlagen van de wateractiviteit (Aw)

Slide 49 - Quizvraag

100. De voeding van een zwangere kan negatieve effecten hebben op het verloop van de zwangerschap.

Welk borrelhapje wordt afgeraden aan vrouwen tijdens de zwangerschap?
A
Aspergerolletje met achterham
B
gevuld eitje met een sneetje stokbrood
C
Quiche met camembert en walnoten
D
Toast met carpaccio

Slide 50 - Quizvraag