HAVO 4 Cursus Lezen 2

• Nederlands
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 4

Een tekst die alleen INFORMEERT noem je een...

1. betoog
2. uiteenzetting

Een tekst waarin de schrijver de lezer zelf een mening wil laten vormen is een...

1. betoog
2. beschouwing

Het doel van een betoog is...

1. overtuigen
2. de lezer een mening laten vormen

Een beschouwing is een opiniërende tekst.

1. Helemaal juist
2. Helemaal fout

Eline zegt: 'De hoofdgedachte van een betoog is vaak een constatering of een stelling.'

1. Eline heeft gelijk
2. Eline heeft ongelijk

Een betoog bevat vaak méér dan twee argumenten.

1. Juist
2. Onjuist

Het doel van een beschouwing is...

1. overtuigen
2. opiniëren

Bas zegt: 'Een uiteenzetting bevat meestal géén argumenten'.

1. Bas heeft gelijk
2. Bas heeft ongelijk

Saar vraagt wat opiniëren betekent. Imme zegt: 'Dat je de lezer zelf een mening laat vormen'.

1. Imme heeft gelijk
2. Imme heeft ongelijk

Tim zegt: 'Een activerende tekst kan iemand ook oproepen iets NIET te doen'. Wessel zegt: 'Wat een onzin'.

1. Tim heeft gelijk
2. Wessel heeft gelijk

Noa zegt:' De schrijver gebruikt een paradox'. Lisa zegt:'Een paradox, da's toch een tegenstelling?'

1. Lisa heeft het juist
2. Lisa heeft het niet juist

'Vorig jaar vielen er in Nederland 582 verkeersdoden.'
Dit is een voorbeeld van...

1. Een anekdote
2. Schokkende/ opvallende cijfers

Roel schrijft in zijn inleiding:
Wijn, twee regentonnen en teenslippers...wat hebben die met elkaar te maken?

1. Dit is een prikkelend citaat
2. Dit is een raadselachtige opsomming

Berkay vraagt: 'Waarom gebruikt Roel een raadselachtige opsomming in de inleiding?'

1. Om het onderwerp niet te verklappen
2. Om de aandacht van de lezer te trekken

Einstein zei: 'Een avond waarop iedereen het eens is, is een verloren avond'.

1. Dit is een prikkelend citaat
2. Dit is een raadselachtige opsomming

Stelling: Apen zijn mijn favoriete dieren
Argument: Ze zijn heel grappig

1. Argument is feitelijk
2. Argument is waarderend

Stelling: Joshua moet zijn toets niet herkansen
Argument: Zijn cijfer is voldoende

1. Argument is feitelijk
2. Argument is waarderend

Pepijn zegt: 'Een NUANCERING is dat je een uitspraak iets gedetailleerder maakt'. Geert zegt: 'Nee joh!'

1. Pepijn heeft gelijk
2. Geert heeft gelijk

Volgens Mikki moet je de hoofdgedachte van een tekst altijd in het middenstuk zoeken.

1. Mikki heeft gelijk
2. Mikki heeft ongelijk

Eva zegt: 'Mikki, de hoofdgedachte vind je alleen in het slot.'

1. Eva heeft gelijk
2. Eva heeft geen gelijk

Maarten schrijft over zijn ervaring op De Nassau. Dit noem je een...

1. Prikkelende inleiding
2. Een anekdote

Tibbe zegt: 'Het woordje MAAR geeft vaak een opsommend verband aan'.

1. Tibbe heeft gelijk
2. Tibbe heeft ongelijk

Wassila zegt: 'Het woordje EN geeft vaak een samenvattend verband aan'.

1. Wassila heeft gelijk
2. Wassila heeft ongelijk

Silvy schrijft in haar slot: 'Ik hoop dat dierproeven snel verboden gaan worden'.

1. Aansporing
2. Toekomstverwachting

Anna schrijft: 'Landen die vrouwenvoetbal weren, krijgen van mij de rode kaart!'

1. Dit is een uitsmijter
2. Dit is een conclusie

Thijme zegt: 'Mijn uiteenzetting heeft als doel lezers te overtuigen.'
Floris zegt: 'Joh, dat is geen uiteenzetting maar een betoog!'

1. Thijme heeft gelijk
2. Floris heeft gelijk

Anisha zegt: 'Een VOORWAARDE is dat je eerst iets moet doen, voordat er iets anders gebeurt.'

1. Dit klopt!
2. Dit is niet juist!

Jent zegt: 'Héél veel argumenten zijn een aanwijzing voor het tekstdoel opiniëren'.
Mauro: 'Onzin!'

1. Jent heeft gelijk
2. Mauro heeft gelijk

Volgens Indy kan een tekst waarin de schrijver GEEN duidelijk standpunt dan ook GEEN betoog zijn.

1. Juist
2. Onjuist

Jayke schrijft in zijn inleiding: 'Heb je je weleens afgevraagd waarom ijs smelt van zout?'
Ismail zegt: 'Oh, dat is een...

1. retorische vraag
2. intrigerende vraag

Niels zegt: 'Citeren op een toets mag altijd'.

1. Niels heeft gelijk
2. Niels heeft ongelijk

Elodie maakt tijdens het lezen van een tekst korte notities in de kantlijn.
Welk voordeel kan zij hieruit halen?

1. Ze kan sneller de hoofdgedachte bepalen
2. Ze kan sneller vragen opzoeken

Vasco leest de volgende titel:
Gewelddadige games moeten verboden worden.
Hij weet nu:

1. Dit moet BETOGENDE tekst zijn
2. Dit zal een OPINIERENDE tekst zijn.

Liv neemt haar woordenboek niet mee naar de toets leesvaardigheid Nederlands.

1. Dat is niet zo handig. Vragen gaan vaak over lastige woorden.
2. Prima idee, heb je toch niks aan.

Wat gebeurt er als er TWEE voorbeelden worden gevraagd en je geeft er DRIE?

1. Dan kijkt de docent of de goede antwoorden erbij staan..
2. Dan worden alleen de eerste TWEE beoordeeld.

X zegt: 'Ik ben slecht in leesvaardigheid.'
Mevr. van den Heuvel zegt: 'Nee hoor, door de oefentoetsen te maken kun je jezelf trainen en beter worden!

1. Mevrouw Van den Heuvel heeft gelijk
2. X heeft gelijk