NL blok 4 - week 11 - les 2: verkleinwoorden

Week 11 - les 2
Aan het einde van deze les kun jij het overgrote deel van de verkleinwoorden juist spellen. 
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Week 11 - les 2
Aan het einde van deze les kun jij het overgrote deel van de verkleinwoorden juist spellen. 

Slide 1 - Tekstslide

Wat is een verkleinwoord?

Slide 2 - Tekstslide

Programma
  • Verdiepen in de theorie
  • Oefenen
  • Nakijken 

Slide 3 - Tekstslide

Verdiepen in de stof
  • 10 minuten: zelfstandig de stof doorlezen (p.  181 - 185)
  • 5 minuten: in tweetallen bespreken. 
--> Leg aan elkaar uit hoe je een verkleinwoord moet spellen. 
--> Wat zijn de uitzonderingen?

Slide 4 - Tekstslide

Oefenen
  • Maak in tweetallen de vragen van opgave 28 uit je boek. 
  • Probeer het met elkaar eens te worden. Beide een ander antwoord? Lees de theorie opnieuw.
  • 10 minuten
  • Eerder klaar? Maak dan ook opgave 27.
  • Klassikaal bespreken

Slide 5 - Tekstslide

Verklein het woord ''slang''
A
slankje
B
slangje
C
slangetje

Slide 6 - Quizvraag

Verklein het woord ''auto''
A
Autootje
B
Autotje
C
Auto'tje

Slide 7 - Quizvraag

Verklein het woord ''accu''
A
accutje
B
accuutje
C
accu'tje
D
accuu'tje

Slide 8 - Quizvraag

Verklein het woord ''baby''
A
babytje
B
baby'tje
C
babietje

Slide 9 - Quizvraag

Verklein het woord ''taxi''
A
taxitje
B
taxietje
C
taxi'tje
D
taxie'tje

Slide 10 - Quizvraag

Verklein het woord ''machine''
A
machintje
B
machientje
C
machinetje
D
machienetje

Slide 11 - Quizvraag

Verklein het woord ''koning''

Slide 12 - Open vraag

Hoe goed ging de quiz over de verkleinwoorden?
😒🙁😐🙂😃

Slide 13 - Poll