Les 5.3 Lezen (3)

Inhoud van deze les
• Welkom
• Actualiteit
• Taalvoutje
• Doel: Aan het eind van de les weet ik: de kenmerken van een feit
; weet                           ik
 de kenmerken van een mening; weet ik het verschil tussen een feit                 en een meningkan ik een aantal verwijswoorden noemen; weet                           ik hoe je erachter komt waar een verwijswoord naar verwijst.
1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide
NeMiddelbare schoolvmbo t, havoLeerjaar 1

In deze les zitten 11 slides, met tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Inhoud van deze les
• Welkom
• Actualiteit
• Taalvoutje
• Doel: Aan het eind van de les weet ik: de kenmerken van een feit
; weet                           ik
 de kenmerken van een mening; weet ik het verschil tussen een feit                 en een meningkan ik een aantal verwijswoorden noemen; weet                           ik hoe je erachter komt waar een verwijswoord naar verwijst.

Slide 1 - Tekstslide

Taalvoutje
We houden het onderwijs graag schoon.

Slide 2 - Tekstslide

Actie:
• Instructie feit en mening en verwijswoorden
• ZS les 5.3 opdracht 14 - 18 
          TJZ les 5.3
          Extra leestaak blz. 130 - 132  (wanneer TJZ onvoldoende is)               
• Afsluiting (evaluatie leerdoelen)


Slide 3 - Tekstslide

Feit en mening
Feit:  -  is echt of is echt gebeurd
           -  kun je controleren



Mening:  -  persoonlijk, wat iemand ergens van vindt
                       of van denkt
                   -  iedereen kan een andere mening hebben

Slide 4 - Tekstslide

Uitlegvideo
In de dia hierna krijg je een uitlegvideo over feit of mening (objectief of subjectief).


Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Video

Verwijswoorden
In een tekst staan vaak verwijswoorden. Ze verwijzen naar één of meer woorden in een tekst. Verwijswoorden zorgen voor afwisseling in een tekst.
Voorbeelden van verwijswoorden: hij, hem, zij, haar, het, dat, die, daar.....

Hoe kom je erachter waar een verwijswoord naar verwijst?
Stel een vraag die begint met: - wie,  - wat,  - waar
Voorbeeld: 
Lorain vindt gezond eten erg belangrijk. Zij eet iedere dag twee ons groente en twee stuks fruit.
Wie eet iedere dag twee ons groente en twee stuks fruit?
Antwoord: Lorain. Zij verwijst dus naar Lorain.

Slide 7 - Tekstslide

Uitlegvideo
In de dia hierna krijg je een uitlegvideo over verwijswoorden.


Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Video

Slide 10 - Tekstslide

timer
15:00

Slide 11 - Tekstslide