Leesvaardigheid 5.3 deel 2

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 1

5.3 Leesvaardigheid 

Leg je spullen op tafel:

Boek

schrift

laptop

Lesdoelen

Aan het einde van de les...

- weet je hoe je verwijswoorden kan gebruiken in een tekst

Stelling

"Wij gaan naar school toe. Daar moeten wij leren."

Daar verwijst naar school. 

Sta op als je het eens bent!

Verwijswoorden

In een tekst staan vaak verwijswoorden. Ze verwijzen naar één of meer woorden in de tekst. Verwijswoorden zorgen voor afwisseling in een tekst. Voorbeelden van verwijswoorden: hij, hem, zij, haar, het, dat, die, daar. 

Hoe kom je erachter waar een verwijswoord naar verwijst?

Stel een vraag die begint met:

• wie

• wat

• waar

Voorbeeld: 

Lorain vindt gezond eten erg belangrijk. Zij eet iedere dag twee ons groente en twee stuks fruit. 

Wie eet iedere dag twee ons groente en twee stuks fruit? 

Antwoord: Lorain. Zij verwijst dus naar Lorain.

Verwijswoorden

Voorbeeld: Wij gaan naar school toe. Daar moeten wij leren.

Vraag: Waar moeten wij leren? 

Antwoord: School

Maken 5.3

Gezamenlijk: opdracht 8 en 12a

Zelfstandig: opdracht 6, 7, 9, 10 en 11

Zelstandig aan het werk

Lesdoelen behaald? 

Wat zijn verwijswoorden?

1. Een woord dat een schuldige aanwijst
2. Een groepje woorden.
3. Een woord dat verwijst naar een ander woord of stukje tekst.
4. Een woord dat gebruikt wordt om de tekst beter leesbaar te maken.

Wat is geen verwijswoord?

1. de
2. deze
3. hij
4. dat

Verwijswoorden

Welk verwijswoord hoort op de puntjes?
Het meisje liet een mok vallen. ... schrok zich een hoedje.

Huiswerk

Opdracht 6, 7, 9, 10 en 11