werkwoordspelling les 3: pv tt, pv vt en onderwerp (Rev.)

WERKWOORDSPELLING
LES 3: Vinden van het onderwerp
Persoonsvorm tegenwoordige tijd
Persoonsvorm verleden tijd

Nederlands

1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

WERKWOORDSPELLING
LES 3: Vinden van het onderwerp
Persoonsvorm tegenwoordige tijd
Persoonsvorm verleden tijd

Nederlands

Slide 1 - Tekstslide

Vorige lessen...

... heb je geleerd hoe je de persoonsvorm in een zin kunt vinden.
... weet je het verschil tussen de stam en de ik-vorm van een werkwoord.
... weet je het verschil tussen sterke en zwakke werkwoorden.
.... heb je geleerd hoe je de persoonsvorm in de verleden tijd en de tegenwoordige tijd vervoegt (= in de juiste vorm in een zin zet).

Slide 2 - Tekstslide

Aan het eind van deze les ...

... heb je nog een keer geoefend met het herkennen en vervoegen van de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd en verleden tijd.

... weet je hoe je het onderwerp in een zin kunt vinden.

... kun je het onderwerp in een zin benoemen.

Slide 3 - Tekstslide

Het onderwerp
Het onderwerp =
wie of wat + persoonsvorm/gezegde?

Het onderwerp geeft aan wie iets doet: Kees loopt naar school.
Het onderwerp geeft aan wat iets doet: De stoel valt.

Slide 4 - Tekstslide

Het onderwerp
De meeste ouderen gaan ooit naar het bejaardentehuis. 
Wie/wat gaan? = de meeste ouderen
(niet: alleen 'ouderen' of 'meeste ouderen' ...dus echt alle woorden die bij een persoon/zaak horen)

Op de Kerstmarkt gaan we een heleboel verkopen.  
Wie of wat gaan verkopen? = we

Slide 5 - Tekstslide

Persoonsvorm en Onderwerp
Op de volgende slides volgt een aantal zinnen waarbij je de persoonsvorm en onderwerp moet opschrijven.
Schrijf het kort op:

Voorbeeld: Wij willen voetballen.
pv = willen   (vind je door de drie proeven) 
ond = wij      (vind je door de vraag: Wie doet er iets?  OF wie of wat + persoonsvorm)
  

Slide 6 - Tekstslide

Noteer de persoonsvorm en het onderwerp.

Al mijn vrienden zijn al op vakantie.

Slide 7 - Open vraag

Noteer de persoonsvorm en het onderwerp.

Ik moet de ware nog ontmoeten!

Slide 8 - Open vraag

Noteer de persoonsvorm en het onderwerp.

Het is beter om niet te veel vlees te eten.

Slide 9 - Open vraag

Noteer de persoonsvorm en het onderwerp.

De schade voor het milieu schijnt enorm te zijn.

Slide 10 - Open vraag

Noteer de persoonsvorm en het onderwerp.

Ik dacht niet goed na.

Slide 11 - Open vraag

Noteer de persoonsvorm en het onderwerp.

De verliezende finalisten van 2010 kwalificeerden zich voor het WK.

Slide 12 - Open vraag

Noteer de persoonsvorm en het onderwerp.

Mijn overburen en hun kinderen hebben last van lawaai.

Slide 13 - Open vraag

Noteer de persoonsvorm en het onderwerp.

Mijn zusje en ik mogen nu na tien uur ‘s avonds niet meer naar buiten gaan.

Slide 14 - Open vraag

Noteer de persoonsvorm en het onderwerp.

Help me overeind!

Slide 15 - Open vraag

Tegenwoordige tijd: Vul de juiste vorm van het werkwoord in en noteer het onderwerp dat erbij hoort

Vind jij ook niet dat ik veel verdien, vergeleken met wat hij __________ ? (verdienen)

Slide 16 - Open vraag

Tegenwoordige tijd: Vul de juiste vorm van het werkwoord in en noteer het onderwerp dat erbij hoort
Paul __________ mij of ik hem wil helpen. (polsen)

Slide 17 - Open vraag

Tegenwoordige tijd: Vul de juiste vorm van het werkwoord in en noteer het onderwerp dat erbij hoort

Ik hoorde dat de nieuwe H&M morgen geopend __________. (worden)

Slide 18 - Open vraag

Tegenwoordige tijd: Vul de juiste vorm van het werkwoord in en noteer het onderwerp dat erbij hoort

Mijn vrienden snappen het niet, maar ik __________ die muziek erg vervelend. (vinden)

Slide 19 - Open vraag

Tegenwoordige tijd: Vul de juiste vorm van het werkwoord in en noteer het onderwerp dat erbij hoort

Wat gek dat Jelle zich nog altijd zo over zijn hoge cijfers __________ ! (verbazen)

Slide 20 - Open vraag

Tegenwoordige tijd: Vul de juiste vorm van het werkwoord in en noteer het onderwerp dat erbij hoort

Mijn kleren zullen er wel van gaan stinken, maar de vuurkorf __________ uitstekend! (branden)

Slide 21 - Open vraag

Tegenwoordige tijd: Vul de juiste vorm van het werkwoord in en noteer het onderwerp dat erbij hoort

Moet ik hem helpen of __________ je klasgenoot de uitleg zelf? (onthouden)

Slide 22 - Open vraag

Verleden tijd: Vul de juiste vorm van het werkwoord in en noteer het onderwerp dat erbij hoort
Peter vroeg of ik hem wilde helpen, maar ik __________ er niet over. (peinzen)

Slide 23 - Open vraag

Verleden tijd: Vul de juiste vorm van het werkwoord in en noteer het onderwerp dat erbij hoort

__________ Frank en Freya bij dezelfde halte __________? (uitstappen)

Slide 24 - Open vraag

Verleden tijd: Vul de juiste vorm van het werkwoord in en noteer het onderwerp dat erbij hoort

De stiekeme snoepers dachten zeker dat wij niets __________!(vermoeden)

Slide 25 - Open vraag

Verleden tijd: Vul de juiste vorm van het werkwoord in en noteer het onderwerp dat erbij hoort

Het peloton reed wel door, maar de koploper __________ zijn voorsprong alsnog. (vergroten)

Slide 26 - Open vraag

Verleden tijd: Vul de juiste vorm van het werkwoord in en noteer het onderwerp dat erbij hoort

Je moet wel op mijn feestje komen, want je __________ mij dat! (beloven)

Slide 27 - Open vraag

Verleden tijd: Vul de juiste vorm van het werkwoord in en noteer het onderwerp dat erbij hoort

Toen je nog niet kon mailen, __________ bedrijven elkaar hun facturen. (faxen)

Slide 28 - Open vraag

Verleden tijd: Vul de juiste vorm van het werkwoord in en noteer het onderwerp dat erbij hoort

De hele klas __________ samen de vloer na afloop van de kerstmarkt. (schrobben)

Slide 29 - Open vraag