Groep 7 thema 5 oefentoets

1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
TaalBasisschoolGroep 7

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

1. Wat is het voltooid deelwoord in de volgende zin?
De hele pauze lang heeft niemand hem gepest
A
pauze
B
gepest
C
heeft
D
niemand

Slide 2 - Quizvraag

2. Wat is het voltooid deelwoord in de volgende zin?
Zijn installatie heeft hij om de hoek van de school gezet.
A
installatie
B
heeft
C
school
D
gezet

Slide 3 - Quizvraag

3. Wat is het gezegde in de volgende zin?
Het resultaat is heel doeltreffend gebleken.
A
is gebleken
B
heel doeltreffend
C
heel doeltreffend gebleken
D
het resultaat is

Slide 4 - Quizvraag

4. Wat is het gezegde in de volgende zin?
Bentes broer heeft al van duizelingwekkend veel geld gesproken
A
heeft veel geld
B
Bentes broer heeft
C
heeft gesproken
D
heeft duizelingwekkend

Slide 5 - Quizvraag

Slide 6 - Tekstslide

5. Wat is het bijwoord in de volgende zin?
Haar ASR-machine is een ontzettend langzaam apparaat.
A
langzaam
B
ASR
C
Haar
D
ontzettend

Slide 7 - Quizvraag

6. Wat is het bijwoord in de volgende zin?
Sommige uitvindingen zijn heel slim bedacht.
A
heel
B
zijn
C
sommige
D
slim

Slide 8 - Quizvraag

Slide 9 - Tekstslide

7. Het voegwoord legt het verband uit tussen de hoofdzin en de bijzin.
Het voegwoord opdat wordt gebruikt bij.....
A
reden
B
oorzaak
C
gevolg
D
doel

Slide 10 - Quizvraag

8. Het voegwoord legt het verband uit tussen de hoofdzin en de bijzin.
Het voegwoord omdat wordt gebruikt bij....
A
reden
B
oorzaak
C
gevolg
D
doel

Slide 11 - Quizvraag

9. Het voegwoord legt het verband uit tussen de hoofdzin en de bijzin.
Het voegwoord doordat wordt gebruikt bij...
A
reden
B
oorzaak
C
gevolg
D
doel

Slide 12 - Quizvraag

10. Het voegwoord legt het verband uit tussen de hoofdzin en de bijzin.
Het voegwoord zodat wordt gebruikt bij....
A
reden
B
oorzaak
C
gevolg
D
doel

Slide 13 - Quizvraag

11. Is in de volgende zin het juiste voegwoord gebruikt?
Jasper gaat expres langzaam eten, ZODAT Thijmen lang moet wachten.
A
Ja
B
Nee

Slide 14 - Quizvraag

12. Is in de volgende zin het juiste voegwoord gebruikt?
Je meet je temperatuur, OMDAT je weet of je koorts hebt.
A
Ja
B
Nee

Slide 15 - Quizvraag

Slide 16 - Tekstslide

13. Vervang het woord door een woord met apostrof.
des avonds
A
's avonds
B
s 'avonds
C
s avond's
D
avond's

Slide 17 - Quizvraag

14. Vervang het woord door een woord met apostrof.
A4 (verkleinwoord)
A
A4tje
B
A4' tje

Slide 18 - Quizvraag

15. Vervang het woord door een woord met apostrof.
Zo een
A
zo'een
B
zoeen
C
zo'en
D
zo'n

Slide 19 - Quizvraag

16. Vervang het woord door een woord met apostrof.
Tanja haar moeder
A
Tanja's moeder
B
Tanjas moeder
C
s' Tanjas moeder
D
Tanjas 's moeder

Slide 20 - Quizvraag

woordenschat

Slide 21 - Tekstslide

17. Wat is een ander woord voor DE SPEECH?
A
de dialoog
B
het overleg
C
de toespraak
D
de verkiezing

Slide 22 - Quizvraag

18. De uitvinder vertelt iets over HET PROFIEL.
Waarover vertelt hij dan?
A
over de kleur
B
over de omvang
C
over de vorm van het materiaal
D
over het gewicht

Slide 23 - Quizvraag

19. Ook vertelt hij iets over DE TOEPASBAARHEID van zijn uitvinding.
Wat vertelt hij dan?
A
Hoe je het kunt betalen
B
Hoe je het kunt gebruiken
C
Hoe je het kunt demonstreren
D
Hoe je het kunt maken

Slide 24 - Quizvraag

20. Wat betekent degelijk?

A
Dat iets goed in elkaar zit
B
Dat iets je draaierig maakt
C
Dat iets je aandacht vasthoudt
D
Dat iets onderscheidend is

Slide 25 - Quizvraag