Woche 39

• Duits
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 2

H3b Duits, Woche 39

Beginopdracht

Versie A	Versie B
de winkel	de korting
versieren	ruilen
laten zien	lenen
belangrijk	over
de rekening	de kassa

Diese Woche:

Dienstag (50 Min.)

Wörter D/F

Grammatik C: 

10, 11

Wörterliste G

Freitag (50 Min.)

Wörter: 

Aufgabe 32

Wörterliste A

Montag (50 Min.)

Start Kapitel 2

A: 1, 3, 4

Grammatik C:

6, 7, 8, 9

Wörter D/F (30 seconds)

De komende periode

T01:

Kapitel 1 + 2: 

Alle woorden op blz. 42-43, zowel NL-DU als DU-NL

Grammatica onderdeel C + E (blz. 46)

Kapitel 2: 

Woordenlijst A + B op blz. 80, zowel NL-DU als DU-NL

Grammatica onderdeel C + E (blz. 84-85)

+ leesvaardigheid

Wörterliste B - Entdecke die Fehler

Er staan fouten in de onderstaande woorden. Verbeter ze in je schrift.

de aanbieding = der Angebot

uitgeven aan = ausgeben an

waardevol = wertvol

de jongere = die jugendlichen

remmen = bremsen

laten zien = geizen

over = ubrig

Wörterliste D/F - Entdecke die Fehler

Er staan fouten in de onderstaande woorden. Verbeter ze in je schrift.

het verblijf = das Aufenthalt

iets is klaar = etwas ist klar

de belevenis = die Erlebnis

zelfs = selbst

afzien van = verzichten von

doorbrengen = durchbringen

de verkoper = der Verkaufer

Grammatik C

- Je kent de vervoeging van haben/sein al in de tegenwoordige tijd. Nu gaan we naar de verleden tijd.

- Stam + uitgang geldt hier deels. Haben/sein zijn namelijk onregelmatige werkwoorden. 

Grammatik C

	haben t.t.	haben v.t.
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie

Grammatik C

Bij haben geldt dus: 

- de stam = hatt

- de uitgangen =

e

est

e

en

et

en

Grammatik C

	sein t.t.	sein v.t.
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie

Grammatik C

Bij sein geldt dus: 

- de stam = war

- de uitgangen =

x

st

x

en

t

en

Grammatik E

- Het werkwoord 'werden' heeft in het Duits meerdere vormen/betekenissen. 

Voor de toets:

- ken je de 3 verschillende rijtjes

- ken je de 4 verschillende betekenissen

- kun je in een zin bepalen welke goede vorm erin past

Grammatik E

In de tegenwoordige tijd betekent 'werden':

(1) worden

(2) zullen

- Morgen werde ich 16 Jahre alt.

- Wird Max nach der Schule Astronaut?

- Nächsten Monat werden wir

in den Urlaub fahren. 

- Was werdet ihr am Wochenende machen?

	werden t.t.
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
volt. dw.

Grammatik E

In de verleden tijd betekent 'werden':

(1) werden

(2) zouden

- Ich wurde gestern 16 Jahre alt.

- Wurde Max Astronaut?

- Wir würden in den Urlaub fahren,

aber das Wetter ist zu schlecht.

- Würdet ihr eine Weltreise machen?

	werden v.t.	zou-vorm
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
volt. dw.

Hausaufgaben für Dienstag

- Maken:

- Leren: 

Hausaufgaben für Freitag

- Maken:

- Leren: 

Hausaufgaben für Montag

- Maken: 

- Leren: