Hoofdstuk 3 quiz

Waar kijken we naar op microniveau? en bij het macroniveau?
1 / 32
volgende
Slide 1: Open vraag
ScheikundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Waar kijken we naar op microniveau? en bij het macroniveau?

Slide 1 - Open vraag

Macro en micro
Macroniveau: waarneembaar en meetbare eigenschappen, bijv. kleur, hardheid, geleidbaarheid, smelt- en kookpunt.

Microniveau: beschrijving op deeltjesniveau (moleculen, atomen)

Slide 2 - Tekstslide

De moleculen trillen op een vaste plaats in het molecuulrooster.
A
Macro
B
Micro

Slide 3 - Quizvraag

De geur van een geurkaars
A
Macro
B
Micro

Slide 4 - Quizvraag

De temperatuur van kraanwater is 16 graden Celsius
A
Macro
B
Micro

Slide 5 - Quizvraag

Slide 6 - Tekstslide

gas
vloeibaar
vast
smelten
verdampen
sublimeren/ vervluchtigen
rijpen
stollen
condenseren

Slide 7 - Sleepvraag

Slide 8 - Tekstslide

In de vaste fase van een stof kunnen de moleculen niet bewegen
A
waar
B
niet waar

Slide 9 - Quizvraag

Molecuulmodel
  1. Elke stof bestaat uit moleculen;
  2. Elke stof heeft zijn eigen soort moleculen;
  3. Hoe hoger de temperatuur, hoe sneller moleculen bewegen
  4. Moleculen trekken elkaar aan.


rood = macroniveau
blauw = microniveau

Slide 10 - Tekstslide

De moleculen van 1 stof zijn allemaal gelijk aan elkaar
A
waar
B
niet waar

Slide 11 - Quizvraag

Cola is een mengsel dat uit water, koolstofdioxide, suiker en fosforzuur bestaat. Welke moleculen heeft cola?
A
Dat kan je niet weten
B
Colamoleculen
C
Koolstofdioxide-, suiker- en fosforzuurmoleculen
D
Water-, koolstofdioxide-, suiker- en fosforzuurmoleculen

Slide 12 - Quizvraag

Is dit een verbinding
of element?
A
Verbinding
B
Element

Slide 13 - Quizvraag

Slide 14 - Link

Alle symbolen beginnen met een hoofdletter.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 15 - Quizvraag

Alle symbolen bestaan uit minimaal 2 letters.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 16 - Quizvraag

Groep 1
Groep 2
Groep 17
Groep 18
Aardalkalimetalen
Halogenen
Edelgassen
Alkalimetalen

Slide 17 - Sleepvraag

Atomen in dezelfde groep hebben overeenkomstige ...
A
massa
B
moleculen
C
eigenschappen
D
isotopen

Slide 18 - Quizvraag

Het symbool van goud is
A
Au
B
AU
C
Go
D
GO

Slide 19 - Quizvraag

Vertaal: 13-5-68-52-53-7-16-52-53-7

Slide 20 - Open vraag

Noem de gemeenschappelijke stofeigenschappen van metalen

Slide 21 - Open vraag

De eigenschappen van metalen
1. Ze hebben een glimmend oppervlak in zuivere vorm
2. Ze geleiden warmte en elektrische stroom
3. Ze kunnen worden vervormd, vooral als ze heet zijn
4. Ze kunnen in gesmolten toestand worden gemengd met andere metalen

Slide 22 - Tekstslide

Metalen hebben een glimmend oppervlak als ze in zuivere vorm zijn. Wanneer verliezen ze het glimmend oppervlakte?
A
Als je op metaal niest
B
Als metaal elektriciteit geleiden
C
Als metaal reageert met stoffen uit de omgeving
D
Als het metaal smelt

Slide 23 - Quizvraag

Reageren niet met omgevingsstoffen
Reageren moeizaam met omgevingsstoffen
Reageert heftig met omgevingsstoffen
Reageren goed met omgevingsstoffen
Zeer onedele metalen
Edele metalen
Halfedele metalen
Onedele metalen

Slide 24 - Sleepvraag

Geef twee redenen waarom we legeringen maken (meer mag ook)

Slide 25 - Open vraag

Wat is de formule van het
volgende molecuul?

A
C10H20O1
B
H20C10O
C
C11H19O
D
C10H20O

Slide 26 - Quizvraag

Bereken de molecuulmassa
van menthol
(p. 86)
C10H20O

Slide 27 - Open vraag

Berekening
aantal C-atomen * atoommassa C + aantal H-atomen * atoommassa H + aantal O-atomen * atoommassa O
10 * 12,0 u + 20 * 1,0 u + 16,0 u = 156,0 u

Slide 28 - Tekstslide

Bereken het massapercentage van koolstof in menthol
C10H20O

Slide 29 - Open vraag

Berekening
massa atoomsoort / massa molecuul * 100%
10 * 12,0 u / 156,0 u * 100% = 76,9%

Slide 30 - Tekstslide

Geef het aantal protonen (p), elektronen (e-) en neutronen (n) in Br-81 (atoomnummer Br is 35)

Slide 31 - Open vraag

Uitleg Br-81
Atoomnummer broom is 35
Dat betekent dat broom 35 protonen heeft.
Aangezien een atoom neutraal is heeft het ook 35 elektronen
massagetal = aantal protonen + aantal neutronen
n = 81 - 35 = 46, dus 46 neutronen

Slide 32 - Tekstslide