Spoed en ehbo

Spoed en ehbo
1 / 41
volgende
Slide 1: Tekstslide
DierverzorgingMBOStudiejaar 4

In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Spoed en ehbo

Slide 1 - Tekstslide

Waarvoor staan de letters SPAR tijdens een spoedonderzoek?

Slide 2 - Open vraag

SPAR
S= Slijmvliezen
P= Pols
A= Ademhaling
R= Reflexen

Slide 3 - Tekstslide

ABCDE
A=Airway
B=Breathing
C=Circulation
D=Disabilities
E=Exposure

Slide 4 - Tekstslide

Waarvoor staan de letters ABCDE tijdens een spoedonderzoek?

Slide 5 - Open vraag

Waar kijk je naar bij het onderdeel Exposure/Environment van
het ABCDE-protocol?

Slide 6 - Open vraag

Bij welk dier is de CRT vertraagd?
A
Als hij korter dan 1 seconde is
B
Als hij het warm heeft
C
Als hij in shock is
D
Als hij veel kwijlt

Slide 7 - Quizvraag

Antwoord C is juist
De normale CRT (Capillairy Refill Time )duurt tot aan 1 seconde. Kwijlen heeft er niets mee te maken. Als het dier het warm heeft zal hij alleen maar meer bloed naar zijn slijmvliezen pompen, dus zal de CRT niet verlengen. Als het dier door oververhitting in shock raakt wordt hij dus wel langer..... 

Slide 8 - Tekstslide

Hoe snel voer je hartmassages uit bij een hond of kat?
A
1 per seconde
B
2 per seconde
C
10 per minuut
D
20 per minuut

Slide 9 - Quizvraag

Antwoord B is juist
Je zorgt voor 100 tot 120 hartmassages per minuut, dit zijn er ongeveer twee per seconde.

Slide 10 - Tekstslide

Wat is het eerste wat je moet doen als je bij een dier in nood komt?
A
Je bekijkt ademhaling
B
Je bekijkt de slijmvliezen
C
Je kijkt naar het dier en krijgt een eerste beeld van de gezondheidstoestand van het dier.
D
Je belt 112

Slide 11 - Quizvraag

Waarop moet je letten bij vervoer van een dier? Er zijn meer
goede antwoorden mogelijk.
A
Dat vervoermiddel schoon blijft
B
Je eigen veiligheid
C
Dat het dier comfortabel en warm wordt vervoerd
D
Als het dier niet zelf overeind komt of loopt, zorg dan dat het dier zo min mogelijk kan bewegen tijdens het vervoer.

Slide 12 - Quizvraag

Antwoord: 
Zorg dat het dier comfortabel en warm ligt en voldoende ruimte heeft. Als het dier in paniek is, kan het voor jezelf gevaarlijk zijn om bij het dier te blijven. Let daarom goed op je eigen veiligheid.
Sommige letsels, bijvoorbeeld botbreuken, vereisen dat het dier op een vlakke ondergrond
ligt en zo min mogelijk beweegt. Doe dit altijd als het dier nog niet zelf heeft gelopen of niet
zelf overeind komt.

Slide 13 - Tekstslide

Bij een hartstilstand kan je maar beter zo vaak mogelijk beademen als lukt. Waar of niet waar
A
Waar
B
Niet waar

Slide 14 - Quizvraag

Antwoord: de ideale ademhalingsfrequentie is 10 per minuut. Als je vaker beademt , zorg je ervoor dat de druk in de borstholte hoger wordt en daarmee benadeel je de reanimatie...

Slide 15 - Tekstslide

Wat voor verbandmiddelen gebruik je voor een wond met veel
ontstekingsvocht?
A
absorberend of niet-klevend gaaskompres, niet-synthetische watten, elastische bandage en hechtpleisters
B
gaaskompres, niet synthetische watten, elastische bandages en hechtpleisters
C
absorberend of niet klevend gaaskompres, synthetische watten, elastische bandage en hechtpleisters

Slide 16 - Quizvraag

Wat zijn de vier functies van en wondverband?

Slide 17 - Open vraag

Functies wondverband
De vier functies van een wondverband zijn: 
1. wond bedekken
2. vocht absorberen
3. druk geven
4. ondersteunen of onbeweeglijk maken.

Slide 18 - Tekstslide

Waarom mag een verband niet te strak zitten?
A
Door teveel druk kunnen de zenuwen afsterven.
B
Dan kan het verband onvoldoende vocht opnemen.
C
Dan knelt de bloedsomloop af, waardoor het onderliggende weefsel kan afsterven.
D
Dan kan het dier zich niet goed bewegen.

Slide 19 - Quizvraag

Als een hond een wond heeft op de hak, over welk gebied leg je het
verband dan aan?
A
de hak
B
de ondervoet tot en met de hak
C
de ondervoet tot en met de knie
D
de hak tot en met de knie

Slide 20 - Quizvraag

Hoe voorkom je dat een staartverband afzakt bij kortharige
dieren?
A
Op de staartharen of op de huid breng je een klevende onderlaag van leukoplast aan. De leukoplast vouw je dubbel, zodat de buitenlaag ook kleeft.
B
je doet het dier een kraag om.
C
Je verbindt ook het bekken van het dier. Je brengt het verband hiervoor aan vanaf de staartpunt richting de kop.
D
je legt een netverband aan die de verbonden start tegen een van de achterpoten aanhoudt.

Slide 21 - Quizvraag

Antwoord: 
Dit antwoord is juist. Op de staartharen of op de huid breng je een klevende onderlaag van leukoplast aan. De leukoplast vouw je dubbel, zodat de buitenlaag ook kleeft.

Slide 22 - Tekstslide

Wat is een open botbreuk?
A
als het bot is gebroken
B
als het bot is gebroken en je geen bloed ziet
C
als het bot is gebroken en de huid en weefsels rondom ook kapot zijn

Slide 23 - Quizvraag

Antwoord: 
Als het bot is gebroken en de huid en weefsels rondom ook kapot zijn noem je dat een open botbreuk. Vaak is het bot zelf zichtbaar in de wond. 

Slide 24 - Tekstslide

Wat kun je doen om de kans op een maagtorsie te verkleinen?
A
de hond één keer per week voeren
B
de hond voor het uitlaten eten geven
C
de hond na de maaltijd een half uurtje laten rusten
D
de hond voor het uitlaten veel laten drinken

Slide 25 - Quizvraag

Antwoord: 
Dit antwoord is juist. De kans op een maagtorsie neemt toe als de hond grote hoeveelheden voer ineens krijgt, naast droogvoer onvoldoende drinkwater krijgt, of direct na een flinke maaltijd een grote inspanning verricht. Door de hond na een maaltijd te laten rusten, is er minder kans op een maagtorsie.

Slide 26 - Tekstslide

Hoe bescherm je een geluxeerde oogbol als je nog niet bij de
dierenarts bent?
A
Met een verband
B
Spoelen met water
C
Bedekken met slaolie
D
Niet

Slide 27 - Quizvraag

Antwoord: 
Dit antwoord is juist. Omdat de oogbol onderweg naar de dierenarts niet word beschermd door de oogleden, moet je bescherming aanbrengen tegen beschadiging en uitdrogen. Dit doe je door oogzalf op de oogbol aan te brengen. Als dat niet aanwezig is, gebruik je slaolie.

Slide 28 - Tekstslide

Dystocia is een ander woord voor?
A
Niet kunnen plassen
B
Niet kunnen poepen
C
Moeite met ademhalen
D
Moeite met de bevalling

Slide 29 - Quizvraag

Een plaskater heeft altijd gruis
A
Waar
B
Niet waar

Slide 30 - Quizvraag

Antwoord:
Een plakkater is een kater die niet kan plassen. Dat wordt meestal veroorzaakt door gruis of smurrie in de plasbuis, maar kan ook veroorzaakt worden door krampsituatie in de plasbuis. Dus niet waar. 

Slide 31 - Tekstslide

Antwoord:
Azijnzuur is een bijtende, giftige stof. Als een dier een bijtende stof heeft binnengekregen, mag je het niet laten braken!

Slide 32 - Tekstslide

Een dier heeft azijnzuur binnen gekregen. Mag je dit dier laten
braken?
A
Ja
B
Nee

Slide 33 - Quizvraag

Een pup van 15 weken heeft chocolade op. Mag je dit dier laten
braken?
A
JA
B
NEE

Slide 34 - Quizvraag

Hoe laat je een dier braken?
A
Los een beetje zout op in water en geef dat in de bek.
B
De dierenarts geeft een injectie om een dier te laten braken.
C
Steek je vinger achter in de keel van het dier.

Slide 35 - Quizvraag

Een kat heeft pijn. De dierenarts is alleen op het spoednummer te bereiken. Kun je de kat dan een paracetamol van jezelf geven?
A
Ja
B
Nee

Slide 36 - Quizvraag

Welke van de volgende voedingsmiddelen is niet giftig voor
honden?
A
Appel
B
Avocado
C
Druif
D
Cacao

Slide 37 - Quizvraag

Antwoord:
 Als dieren medicijnen hebben opgegeten die voor mensen zijn bedoeld,kunnen ze vergiftigd worden. Paracetamol is heel giftig voor katten. Hun veilige dosis is 0 mg/kg. Bij de hond is dat overigens >150mg/kg....

Slide 38 - Tekstslide

Voor welke diersoorten is permethrin giftig?
A
Honden en katten
B
Honden en vissen
C
Katten en vissen

Slide 39 - Quizvraag

Waaraan moet je altijd denken als er iemand belt dat zijn dier
waarschijnlijk is vergiftigd?
A
Je probeert eerst te achterhalen of het dier met opzet is vergiftigd.
B
Je vraagt, indien mogelijk, een monster, verpakking of bijsluiter van de giftige stof mee te nemen.
C
Je probeert te achterhalen wie het dier heeft vergiftigd.
D
Je probeert te achterhalen waarom het dier is vergiftigd.

Slide 40 - Quizvraag

Antwoord:
Laat de eigenaar als dat mogelijk is altijd het middel waarmee hij denkt dat het dier is vergiftigd en/of de verpakking of een bijsluiter ervan meenemen. In de meeste gevallen ontstaan vergiftigingen niet met opzet, maar door toevallige reacties, ongelukken, onvoorzichtigheid, onwetendheid en overdosering. Als je het vermoeden hebt dat het dier wel opzettelijk vergiftigd is, neem dan een diplomatieke houding aan.

Slide 41 - Tekstslide