H5 - T5: BS1 Gaswisseling

Tijdens een operatie is een patiënt aangesloten op een hart-longmachine. De taak van welke bloedsomloop wordt overgenomen door de machine?
A
Alleen de kleine bloedsomloop
B
Alleen de grote bloedsomloop
C
Zowel de kleine als de grote bloedsomloop
1 / 52
volgende
Slide 1: Quizvraag
biologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 52 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Tijdens een operatie is een patiënt aangesloten op een hart-longmachine. De taak van welke bloedsomloop wordt overgenomen door de machine?
A
Alleen de kleine bloedsomloop
B
Alleen de grote bloedsomloop
C
Zowel de kleine als de grote bloedsomloop

Slide 1 - Quizvraag

Is deze bloedsomloop open of gesloten? En enkelvoudig of dubbel?
A
Open, enkelvoudig
B
Open, dubbel
C
Gesloten, enkelvoudig
D
Gesloten, dubbel

Slide 2 - Quizvraag

Bij een dubbele bloedsomloop gaat een rode bloedcel van voet naar hersenen, ? keer door het hart?
A
1
B
2
C
3
D
0

Slide 3 - Quizvraag

Cellen in de wand van de luchtpijp van de mens krijgen door bepaalde bloedvaten zuurstofrijk bloed toegevoerd.
Behoren deze bloedvaten tot de kleine of grote bloedsomloop?
Zijn deze bloedvaten vertakkingen van aders of slagaders?
A
kleine / aders
B
kleine / slagaders
C
grote / aders
D
grote / slagaders

Slide 4 - Quizvraag

Via welke stof kunnen zuurstofmoleculen diffunderen naar de cellen?
A
Bloedplasma
B
Weefselvloeistof
C
Lymfe

Slide 5 - Quizvraag

In diagram 1 is het volume van de linkerkamer
van het hart weergegeven.
Welke grafieken van diagram 2 geeft het
volume van de rechterkamer weer gedurende
deze periode?
A
Grafiek A
B
Grafiek B
C
Grafiek C

Slide 6 - Quizvraag

Max (hond) krijgt een bloedtransfusie via een linkervoorpootader. Een mogelijk gevolg van een afweerreactie na een bloedtransfusie is klontering van rode bloedcellen. De ernst van het gezondheidsrisico hangt samen met de plaats waar zo’n stolsel ontstaat.

Slide 7 - Tekstslide

Welk gezondheidsrisico kan rechtstreeks het gevolg zijn van een stolsel dat ontstaat in de linkervoorpootader?
A
een hartaanval
B
een herseninfarct
C
een longembolie
D
gedeeltelijke verlamming van de rechtervoorpoot

Slide 8 - Quizvraag

Bij de aanmaak van rode bloedcellen en de productie van EPO is er sprake van negatieve terugkoppeling. Welke factor zorgt voor de negatieve terugkoppeling in dit regelsysteem?
A
EPO gehalte in het bloed
B
zuurstofgehalte in het bloed
C
activiteit van het rode beenmerg
D
de hematocrietwaarde

Slide 9 - Quizvraag

neusholte
luchtpijp
long
middenrif
huig
slokdarm
longblaasje

Slide 10 - Sleepvraag

Waarom kun je beter
met je neus ademhalen?

Slide 11 - Woordweb

Slide 12 - Tekstslide

Thema 5 
Leerdoelen: 
Je kunt uitleggen wat gaswisseling en ademhaling is en wat het verschil is tussen neusademhaling en mondademhaling. 

Je kunt de delen van het ademhalingsstelsel van de mens noemen met hun kenmerken en functies.

Je kunt de verschillen tussen ingeademde en uitgeademde lucht noemen.

Slide 13 - Tekstslide

Gaswisseling
Het uitwisselen van gassen tussen omgeving en longen
Doel: zuurstof opnemen, koolstofdioxide afgeven
Dit zijn gassen die nodig zijn dan wel ontstaan bij verbranding
Door verbranding krijgt het lichaam energie voor de processen

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Video

Gaswisseling

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Video

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

gaswisseling
zuurstof (O2) komt via de luchtpijp-bronchien in de longblaasjes. dit is omringt door bloedvaten. de zuurstof gaat het bloed in. 

in het lichaam wordt de zuurstof gebruikt voor verbranding. bij verbranding komt koolstofdioxde vrij. Dit wordt via het bloed naar de longblaasjes gebracht en weer gegeven aan de luchtpijp-bronchien.

we wisselen koolstofdioxide voor zuurstof.

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Link

Zuurstoftransport
Klein deel opgelost in het bloedplasma: 3 mL O2/L.
De rest wordt vervoerd door rode bloedcellen (200 mL O2/L).
Rode bloedcellen hebben geen kern maar wel 200 tot 300 miljoen hemoglobine moleculen per cel.

5 miljoen rode bloedcellen per mL bloed.

Slide 25 - Tekstslide

Hemoglobine

Slide 26 - Tekstslide

Hemoglobine
Elk hemoglobine-molecuul kan 4 O2 moleculen binden.
Dan ontstaat HbO2 = oxihemoglobine

De bindingsreactie is een evenwichtsreactie.
                                    Hb + O2 <-> HbO2

Slide 27 - Tekstslide

Hemoglobine

jjy

Hoog                                                                                                               Laag
verzadigingspercentage                             verzadingingpercentage
tot 100%                                                                                                      tot 0%
0% Hb
100% HbO2

100% Hb
0% HbO2

Slide 28 - Tekstslide

Hemoglobine

jjy

Het verzadigingspercentage (hoeveelheid HbO2) wordt bepaald door verschillende omgevingsfactoren.
0% Hb
100% HbO2

100% Hb
0% HbO2

Slide 29 - Tekstslide

Hemoglobine

jjy

  • Hoge zuurstofconcentratie in de omgeving = hoog verzadigingspercentage
  • Lage zuurstofconcentratie in de omgeving = laag verzadigingspercentage
Zuurstofconcentratie is pO2/ zuurstofdruk
0% Hb
100% HbO2

100% Hb
0% HbO2

Slide 30 - Tekstslide

Verzadigingspercentage (BINAS 83D)

Slide 31 - Tekstslide

Myoglobine
In de spieren zit myoglobine
Dit bindt bij lage zuurstofspanningen 
beter aan zuurstof dan hemoglobine. 
Dit is handig om in de spieren extra 
zuurstof over te nemen van Hb. 

Slide 32 - Tekstslide

Foetaal hemoglobine
In ongeboren kind: foetaal 
hemoglobine dat net iets beter
zuurstof bindt dan hemoglobine:
kan daardoor in de placenta het
zuurstof overnemen van de
hemoglobine van de moeder.

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Tekstslide

Slide 35 - Video

Slide 36 - Tekstslide

Gemaakt van kraakbeen
Zorgt voor gaswisseling
Maakt longen wijd
Verwarmt lucht
Bevat stembanden
Longblaasjes
Middenrif
Neusholte
Luchtpijp
Strottenhoofd

Slide 37 - Sleepvraag

Wanneer de bronchiën nauwer zijn, gaat de gaswisseling dan sneller of langzamer?
A
Sneller
B
Gelijk
C
Langzamer

Slide 38 - Quizvraag

In welke volgorde passeert lucht de luchtwegen?
A
Longblaasjes- luchtpijp-bronchiën
B
Bronchiën- Luchtpijp- Longblaasjes
C
Luchtpijp- bronchiën - longblaasjes
D
Luchtpijp- longblaasjes- bronchiën

Slide 39 - Quizvraag

De luchtpijp splits in tweeën in....
A
Kraakbeenringen
B
Longblaasjes
C
Bronchiën

Slide 40 - Quizvraag

Wie zorgt ervoor dat zuurstof in je lichaam verspreidt wordt?
A
Bronchie
B
Luchtpijp
C
Neus
D
Bloedvaten

Slide 41 - Quizvraag

Wat is waar bij ademhaling?
A
De hoeveelheid O2 en CO2 blijft gelijk
B
De hoeveelheid O2 groter bij inademen.
C
De hoeveelheid CO2 groter bij inademen
D
De hoeveelheid CO2 kleiner bij uitademen

Slide 42 - Quizvraag

Het opnemen van zuurstof en   
het afgeven van koolstofdioxide
Het verversen van de lucht in de longen
Gaswisseling
Ademhaling

Slide 43 - Sleepvraag

Rode bloedcellen geven ....................................Af.
Rode bloedcellen nemen...................op.
Dit noemen we.............................in de long.
Zuurstofrijk bloed wordt vervolgens naar alle.....................vervoerd.
De koolstofdioxide verlaat het lichaam via de..........................
Zuurstof
Longen
Koolstofdioxide
Lichaamsdelen
Gaswisseling

Slide 44 - Sleepvraag

Diffusie van een stof gaat altijd...
A
van een hoge naar een lage concentratie, vanzelf
B
van een lage naar een hoge concentratie, vanzelf
C
van een hoge naar een lage concentratie, kost energie
D
van een lage naar een hoge concentratie, kost energie

Slide 45 - Quizvraag

Welke factor is NIET direct een prikkel voor het ademhalingscentrum om te gaan ademhalen?
A
daling concentratie zuurstof in je bloed
B
stijging concentratie koolstof dioxide in je bloed
C
daling pH waarde in je bloed
D
Stijging adrenaline in je bloed

Slide 46 - Quizvraag

Bij welk nummer of welke nummers vindt gaswisseling plaats?

A
5
B
8
C
9
D
10

Slide 47 - Quizvraag

Wanneer de bronchiën nauwer zijn, gaat de gaswisseling dan sneller of langzamer?
A
Sneller
B
Gelijk
C
Langzamer

Slide 48 - Quizvraag

Thema 5 
Leerdoelen: 
Je kunt uitleggen wat gaswisseling en ademhaling is en wat het verschil is tussen neusademhaling en mondademhaling. 

Je kunt de delen van het ademhalingsstelsel van de mens noemen met hun kenmerken en functies.

Je kunt de verschillen tussen ingeademde en uitgeademde lucht noemen.

Slide 49 - Tekstslide

Aan de slag 
1 t/m 4 maken
timer
5:00

Slide 50 - Tekstslide

Samenstelling bloed

Slide 51 - Tekstslide

Samenstelling bloed
Eiwitten vormen een colloïd, ze zijn niet opgelost in het plasma maar zijn fijn verdeeld.

Slide 52 - Tekstslide