In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
Modalverben im Präsens
Slide 1 - Tekstslide
Lernziele
Am Ende dieser Lektion werdet ihr in der Lage sein, Modalverben im Präsens zu erkennen und zu verwenden.
Ihr könnt die Bedeutung und Verwendung der wichtigsten Modalverben erklären.
Ihr könnt Sätze mit Modalverben im Präsens bilden.
Slide 2 - Tekstslide
Was sind Modalverben?
Modalverben (modale Hilfsverben) sind Verben, die ausdrücken, wie etwas geschieht oder geschehen kann. Sie geben zum Beispiel an, ob etwas möglich, notwendig oder wünschenswert ist. Im Deutschen kommen diese Verben häufig im Präsens vor und sind für den alltäglichen Sprachgebrauch unerlässlich.
Slide 3 - Tekstslide
houden van
kunnen
toestemming krijgen
willen
moeten
moeten
van een ander
weten
wollen
mögen
dürfen
sollen
müssen
können
wissen
Slide 4 - Sleepvraag
Modale verben
können kunnen/ instaat zijn
mögen leuk vinden, lusten, aardig vinden
dürfen mogen/ toestemming hebben
wollen willen
wissen weten
müssen moeten (het kan niet anders = noodzaak)
sollen moeten (het moet van een ander = bevel, regel)
zullen / voorstel
Slide 5 - Tekstslide
Vervoeg de modale werkwoorden. (houden van) Wir ........... Pizza.
Slide 6 - Open vraag
Welke uitgangen krijgen de modale werkwoorden bij wir en Sie, sie meervoud?
A
-
B
e
C
t
D
en
Slide 7 - Quizvraag
Vervoeg de modale werkwoorden:
(kunnen) Ich ............... gut kochen.
Slide 8 - Open vraag
Welke uitgangen krijgen de modale werkwoorden bij ich en er/sie/es?
A
-
B
e
C
t
D
en
Slide 9 - Quizvraag
Er........... (willen) in die Stadt fahren.
Slide 10 - Open vraag
Vervoeg de modale werkwoorden. (weten) Du ........... nicht warum er nicht kommt.
Slide 11 - Open vraag
Vervoeg de modale werkwoorden. (mogen) Ihr........... heute nicht ins Kino gehen.
Slide 12 - Open vraag
Welke uitgangen krijgen de modale werkwoorden bij ihr?
A
-
B
e
C
t
D
en
Slide 13 - Quizvraag
Wir ......... (moeten) morgen einkaufen.
Slide 14 - Open vraag
Sie (mv) .........(moeten) sich melden beim Direktor.
Slide 15 - Open vraag
modale werkwoorden Hunde _____ mit in diesen Park.
A
darf
B
darfst
C
dürfen
D
dürft
Slide 16 - Quizvraag
Modale werkwoorden Ihr _____ diese Aufgabe machen.
A
muss
B
musst
C
müssen
D
müsst
Slide 17 - Quizvraag
Modale werkwoorden _____ Sie wie spät es ist?
A
Weiß
B
Weißt
C
Wissen
D
Wisst
Slide 18 - Quizvraag
modale werkwoorden In Restaurants _____ er auch mit Kreditkarte zahlen.
A
kann
B
kannst
C
können
D
könnt
Slide 19 - Quizvraag
modale werkwoorden Sander ...... (können) dir helfen.
A
kann
B
könnt
C
können
D
kannst
Slide 20 - Quizvraag
Vul de juiste vorm in van het modale werkwoord. (willen) Er ..... noch Hausaufgaben.
A
woll
B
wollt
C
willt
D
will
Slide 21 - Quizvraag
Modale werkwoorden ..... (wissen) Sie, wo die H&M ist?
A
Weiß
B
Weißen
C
Wissen
D
Weißt
Slide 22 - Quizvraag
Vul de juiste vorm in van het modale werkwoord. (lusten) ..... du Spinat?
A
Mögst
B
dürfst
C
Magst
D
darfst
Slide 23 - Quizvraag
Modale werkwoorden Du ..... (wissen) es bestimmt!
A
weiß
B
weißen
C
wissen
D
weißt
Slide 24 - Quizvraag
Wat is de ik-vorm van het modale werkwoord können?
A
kann
B
kannt
C
könn
D
könnt
Slide 25 - Quizvraag
modale werkwoorden Ihr ...... (können) es nicht sehen.
A
kann
B
kannst
C
können
D
könnt
Slide 26 - Quizvraag
Modale werkwoorden Ihr _____ diese Aufgabe machen.
A
sollt
B
musst
C
sollen
D
müsst
Slide 27 - Quizvraag
Modale werkwoorden Ich ..... (dürfen) es euch nicht sagen
A
dürfen
B
darf
C
dürft
D
dürf
Slide 28 - Quizvraag
Modale werkwoorden Maxine ..... (müssen) noch viel lernen.
A
muss
B
müss
C
müssen
D
musst
Slide 29 - Quizvraag
Vul de juiste vorm in van het modale werkwoord. (moeten) Ich ....... meine Zähne putzen.
A
muss
B
müss
C
musse
D
müsse
Slide 30 - Quizvraag
Vul de juiste vorm in van het modale werkwoord. (moeten) ..... er noch Hausaufgaben machen?