1/10 persoonsvorm en zinsdelen 1mh

vrijdag 1/10 1mhC
  • Lezen uit leesboek (elke vrijdag mee)
  • Taalverzorging Grammatica Hoofdstuk 1
  • nakijken opdracht 2,3 en 4
  • maken opdracht 5
  • Fictie C: lezen tekst 1
  • uitleg hoofdpersoon
  • maken online opdracht 1 en 2
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

vrijdag 1/10 1mhC
  • Lezen uit leesboek (elke vrijdag mee)
  • Taalverzorging Grammatica Hoofdstuk 1
  • nakijken opdracht 2,3 en 4
  • maken opdracht 5
  • Fictie C: lezen tekst 1
  • uitleg hoofdpersoon
  • maken online opdracht 1 en 2

Slide 1 - Tekstslide

Leesboek
timer
8:00

Slide 2 - Tekstslide

nakijken en maken Grammatica H1
  • Taalverzorging Grammatica Hoofdstuk 1
  • nakijken opdracht 2,3 en 4
  • maken opdracht 5

  • Fictie C: lezen tekst 1
  • uitleg hoofdpersoon
  • maken online opdracht 1 en 2

Slide 3 - Tekstslide

Fictie C
  • lezen tekst 1 + 
  • uitleg hoofdpersoon

Slide 4 - Tekstslide

Hoofd- en bijpersonen 
  • Een hoofdpersoon herken je door: - wat hij zegt, doet, voelt en denkt.
  • Een bijpersoon herken je door wat hij zegt en doet. 
  • In een verhaal kun je meerdere hoofd- en bijpersonen hebben.

Slide 5 - Tekstslide

Uiterlijke kenmerken

Hoe iemand eruitziet.

Bijvoorbeeld: lang, slank, bruine ogen en blond haar.

Slide 6 - Tekstslide

Karaktereigenschap

Hoe iemand is.

Bijvoorbeeld: vrolijk, slordig, grappig, lui of rustig.

Slide 7 - Tekstslide

maken op online methode
Fictie C: opdracht 1 en 2

Slide 8 - Tekstslide

6 quizvragen

Slide 9 - Tekstslide

De politie heeft een buurtonderzoek ingesteld. Het onderstreepte zinsdeel is ...
______
A
persoonsvorm
B
geen persoonsvorm

Slide 10 - Quizvraag

De politie heeft een buurtonderzoek ingesteld.

Het onderstreepte zinsdeel is..
__________

A
persoonsvorm
B
geen persoonsvorm

Slide 11 - Quizvraag

Alle kinderen vinden de persoonsvorm in deze zin.
De persoonsvorm is:
A
kinderen
B
vinden
C
persoonsvorm
D
deze

Slide 12 - Quizvraag

Hoe vind je de persoonsvorm in een zin?

Slide 13 - Open vraag

Ontleden in zinsdelen betekent...
A
zinsdelen zoeken
B
werkwoorden zoeken
C
kernzinnen zoeken
D
deelonderwerpen zoeken

Slide 14 - Quizvraag



In welke volgorde moet je redekundig ontleden?
A
pv - zinsdelen - gezegde
B
pv - gezegde - zinsdelen
C
zinsdelen - pv - gezegde
D
pv - zinsdelen - gezegde

Slide 15 - Quizvraag

Persoonsvorm

Slide 16 - Tekstslide

Let op:
Soms heeft een zin meerdere persoonsvormen. Dat komt omdat een zin uit meerdere zinnen kan bestaan. Voorbeeld: Anna keek de kat uit de boom en aaide hem.

Slide 17 - Tekstslide

Zinsdelen
Een zin is opgebouwd uit zinsdelen. (bouwstenen)
Hoe weet je of je te maken hebt met een zinsdeel?
  • Zoek de persoonsvorm en zet er streepjes omheen
  • Alles wat voor de persoonsvorm staat is een zindeel.
  • Probeer de overige woorden voor de persoonsvorm te zetten. Als je een goede zin krijgt, dan heb je te maken met een zinsdeel.

Slide 18 - Tekstslide

voorbeeld
Op mijn school leren de leerlingen met een laptop.
pv = leren
op mijn school = zinsdeel (staat voor de persoonsvorm)
De leerlingen leren... - dus zinsdeel
met een laptop leren...- dus zinsdeel
Correct:
/Op mijn school/ leren/ de leerlingen/ met een laptop./




Slide 19 - Tekstslide