4v Levensloop Quiz

4v Levensloop Quiz
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

4v Levensloop Quiz

Slide 1 - Tekstslide

Quiz Levensloop 1 tm 7
Maak groepjes van maximaal 3
Verzin een Teamnaam en log in op lessonup
Per groepje 1 telefoon of laptop + je aantekeningen

Slide 2 - Tekstslide

Regels
Per goed antwoord krijgt je groepje 1 punt
Elke ronde kan 1 groepje een bonus punt verdienen
Als je het antwoord op de vraag goed uitlegt
Leg je het fout uit, krijg je een minpunt

Slide 3 - Tekstslide

Wat is de dominante strategie voor beide partijen
A
Kikker met reclame Haasje met reclame
B
Kikker met reclame Haasje zonder reclame
C
Kikker zonder reclame Haasje met reclame
D
Kikker zonder reclame Haasje zonder reclame

Slide 4 - Quizvraag

Rick wil zijn auto WA verzekeren. Op de website
van een verzekeraar leesthij: 'Elkjaar datje zonder
schade riidt, krijgje een extra schadevrij jaar.lebe'
taalt minder premie bij meer schadevrije jaren.'
Er is hiet sprake van :
A
collectieve dwang
B
moral hazard
C
premiedifferentiatie
D
eigen risico

Slide 5 - Quizvraag

Juist of onjuist
Als iemand die alleen in de eerste schijfvan de
inkomensheffing valt door een loonsverhoging ook in de tweede schijf komt, daalt zijn
netto-inkomen.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 6 - Quizvraag

Juist of onjuist


Luna heeft een comparatiefvoordeel in koken
A
Juist
B
Onjuist

Slide 7 - Quizvraag

Huur, Rente, Divident, Hypotheekschuld

Wat is een voorraad en wat is een stroomgrootheid
A
Voorraad: H-schuld, Divident Stroom: Huur, Rente
B
Voorraad: Huur, Divident Stroom: H-schuld , Rente
C
Voorraad: H-schuld Stroom: Hypotheekschuld , Rente, Divident
D
Voorraad: Huur, Rente Stroom: H-schuld , Divident

Slide 8 - Quizvraag

Wanneer is er geen sprake bij ruilen over de tijd
A
Bij sparen
B
Bij het betalen van de AOW
C
Bij de pensioen opbouw
D
Bij aandelen kopen

Slide 9 - Quizvraag

Peter heeft aan het begin van het jaar c 78o op
een spaarrekening staan. De rente op deze
spaarrekening is 3,75%, Het gemiddeld prijspeil is in dit jaar met 2,8% toegenomen.
Welke uitspraak is juist?
A
De nominale waarde van Peters spaargeld zal dalen.
B
De reëlewaardevan Peters spaargeld zal gelijk blijven
C
De reële waarde van Peters spaargeld zal stijgen.

Slide 10 - Quizvraag


Juist of onjuist
Pensioenfondsengebruikenbij het vaststellen van premies en uitkeringen het
omslagstelsel.

A
Juist
B
Onjuist

Slide 11 - Quizvraag

Als de lonen sneller stijgen dan de inflatie heeft een ..... uitkering hier het meeste voordeel van
A
Waardevaste
B
Rentevaste
C
Geindexeerde
D
Welvaarstvaste

Slide 12 - Quizvraag

Het welvaartsvaste pensioen stijgt met 4% en
het waardevaste pensioen stijgt met 3%. Welke
bewering is juist?

A
Het reële loon is gestegen met 4%
B
Het welvaartsvaste pensioen stijgt met nominaal 7,12%.
C
Het waardevaste pensioen stijgt reëel met o%
D
Het gemiddeld prijsniveau is gestegen met 4%

Slide 13 - Quizvraag

Welke groep heeft het minste netto profijt van de overheid?
A
0-20
B
20-65
C
65 - levenseinde

Slide 14 - Quizvraag

Waar is geen sprake van het profijtbeginsel
A
De AOW
B
Collegegeld
C
Afvalstofheffing
D
De BTW

Slide 15 - Quizvraag