H1 Geldzaken

1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Henk zet € 100 op spaarrekening
A
spaarmiddel
B
ruilmiddel
C
rekenmiddel

Slide 9 - Quizvraag

Anne betaalt € 300 van haar lening terug aan de bank
A
spaarmiddel
B
ruilmiddel
C
rekenmiddel

Slide 10 - Quizvraag

Tim koopt € 200 boodschappen bij de AH
A
spaarmiddel
B
ruilmiddel
C
rekenmiddel

Slide 11 - Quizvraag

Luc betaalt een broodje van € 2,50 met een briefje van € 10 en krijgt € 7,50 terug.
A
spaarmiddel
B
ruilmiddel
C
rekenmiddel

Slide 12 - Quizvraag

De prijs van een fiets is met € 200 gestegen
A
spaarmiddel
B
ruilmiddel
C
rekenmiddel

Slide 13 - Quizvraag

Sofie wisselt € 500 om in $ 496
A
spaarmiddel
B
ruilmiddel
C
rekenmiddel

Slide 14 - Quizvraag

Slide 15 - Tekstslide

Chartaal geld
Giraal geld
Geen geld          (in NL)
Bankbiljet van € 10
Euromunt € 2
€ 1.000 op bankrekening
Briefje van $ 10 dollar
€ 500 op spaarrekening

Slide 16 - Sleepvraag

Slide 17 - Tekstslide

Wat gebeurt er met de maatschappelijke geldhoeveelheid wanneer Bart € 10 uitleent aan Kas?
A
blijft gelijk
B
wordt groter
C
neemt af

Slide 18 - Quizvraag

Wat gebeurt er met de maatschappelijke geldhoeveelheid wanneer de bank € 200 uitleent aan Thijmen?
A
blijft gelijk
B
wordt groter
C
neemt af

Slide 19 - Quizvraag

Wat gebeurt er met de maatschappelijke geldhoeveelheid wanneer Thijmen € 100 van het geleende geld aflost?
A
blijft gelijk
B
wordt groter
C
neemt af

Slide 20 - Quizvraag

Wat gebeurt er met de maatschappelijke geldhoeveelheid wanneer Coco € 50 pint?
A
blijft gelijk
B
wordt groter
C
neemt af

Slide 21 - Quizvraag

Wat gebeurt er met de maatschappelijke geldhoeveelheid wanneer Isabel haar boodschappen bij AH met pin betaalt?
A
blijft gelijk
B
wordt groter
C
neemt af

Slide 22 - Quizvraag

Doelen: Ik kan:
1. toelichten wat bedoeld wordt met geld als algemeen aanvaard ruilmiddel.
2. de verschillende functies van geld beschrijven.
3. voorbeelden geven van chartaal en giraal geld.

Nu lezen Geldzaken tot paragraaf 1.2
Maken en nakijken opgaven 1 t/m 5

Straks nabespreken!
Klaar? Maak rest H1

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Waarmee kun je allemaal betalen?

Slide 25 - Woordweb

Nu maken en nakijken rest H1 (inclusief zelftest)
Straks nabespreken!

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide