Samenvatting deel A: "werken bij mensen met een beperking"

Werken bij mensen met een beperking
Samenvatting deel A
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
Zorg en WelzijnVoortgezet speciaal onderwijs

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Werken bij mensen met een beperking
Samenvatting deel A

Slide 1 - Tekstslide

Granny Smith 

Slide 2 - Tekstslide

Een ander woord voor een lichamelijke beperking:
A
geestelijke beperking
B
chronische beperking
C
fysieke beperking
D
auditieve beperking

Slide 3 - Quizvraag

Problemen met het gehoor noem je ook wel
A
audiotieve beperking
B
visuele beperking
C
Audio beperking
D
auditieve beperking

Slide 4 - Quizvraag

Mevr Zhang woont in een eigen appartement. Een paar keer per dag komt er iemand bij haar langs om te helpen in de huishouding, met medicijnen, het naar bed gaan of uit bed komen etc. Welke soort begeleiding ontvang mevr Zhang?
A
activiteitenbegeleider
B
ambulante begeleiding
C
woonbegeleider
D
24-uurs zorg

Slide 5 - Quizvraag

Wat betekent zelfredzaamheid?

Slide 6 - Open vraag

Wat zijn de aandachtspunten bij het verplaatsen van een zorgvrager in een rolstoel?

Slide 7 - Open vraag

Het plaatje is een
voorbeeld van?
A
E-health
B
Domotica
C
Robotica
D
Elektronisch patiëntendossier

Slide 8 - Quizvraag

Groothuishouding

Slide 9 - Woordweb

Wat betekent een schoonmaakfrequentie?
A
Hoe schoon iets moet worden
B
Hoe vaak je iets moet schoonmaken
C
Hoe je iets moet schoonmaken

Slide 10 - Quizvraag

Welk reinigingsniveau hoort bij een operatiekamer
A
ruwschoon
B
smetschoon
C
huishoudelijk schoon
D
gladschoon

Slide 11 - Quizvraag

Wat is platgoed
A
Ondergoed
B
Gestreken 'afgeplat' goed
C
Lakens
D
Goed zonder knopen of ritsen

Slide 12 - Quizvraag

Wat staat er op het samenstellingsetiket?
A
hoe je de was moet wassen
B
Waar het textiel van is gemaakt
C
de wasvoorschriften
D
wassymbolen

Slide 13 - Quizvraag

In je trui zit een behandelingsetiket met daarop een driehoek met een kruis er doorheen. Wat betekent dit?
A
je moet de wasmachine maximaal tot een derde vullen
B
je kan deze kleding niet bleken.
C
je moet de trui met de hand wassen
D
je mag de trui niet wassen

Slide 14 - Quizvraag

Wat betekenen deze was-symbolen?
A
1 = in de wasmachine wassen op antikreuk-programma 2 = heet strijken 3 = niet bleken 4 = stomen mag 5 = mag in de droger
B
1 = in de wasmachine wassen op antikreuk-programma 2 = warm strijken 3 = bleken mag 4 = niet stomen 5 = mag in de droger
C
1 = in de wasmachine wassen op gewoon programma 2 = lauw strijken 3 = bleken mag 4 = niet stomen 5 = mag niet in de droger
D
1 = in de wasmachine wassen op gewoon programma 2 = warm strijken 3 = niet bleken 4 = stomen mag 5 = mag niet in de droger

Slide 15 - Quizvraag