Extremes 2

Extremes Unit 2
2M4
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Extremes Unit 2
2M4

Slide 1 - Tekstslide

Grammar Unit 2


  • Past simple
  • Past continuous
  • Place and time
  • Interrogative pronouns

Slide 2 - Tekstslide

Past Simple


 Wanneer gebruik je de Past Simple?

- Hoe maak je de Past Simple?

- Hoe kan je de Past Simple herkennen?

Slide 3 - Tekstslide

Past Simple
Past simple!

Slide 4 - Tekstslide

Zet de volgende zin in de past simple:
He sells is laptop.
A
He sold his laptop
B
He solt his laptop
C
He was selling his laptop
D
He had sold his laptop

Slide 5 - Quizvraag

Vraag: Hoe maak je de Past Simple?
Antwoord: je maakt past simple als je de zin in de verleden tijd schrijft.
A
correct
B
incorrect

Slide 6 - Quizvraag

De past simple (simpele verleden tijd) maak je:
A
+ ing
B
+ed
C
+ed of onregelmatige werkwoorden
D
+ing of onregelmatige weerkwoorden

Slide 7 - Quizvraag

Past simple: je maakt de past simple ontkennend met:
A
do not + hele werkwoord
B
did not + -ed/2e rij onregelmatig
C
did not + hele werkwoord
D
do not + -ed/2e rij onregelmatig

Slide 8 - Quizvraag


Past simple
Wanneer gebruik je de past simple.
A
Wanneer iets altijd, nooit of regelmatig gebeurt.
B
Wanneer iets nu bezig of aan de gang is.
C
Wanneer iets in het verleden is gebeurd.
D
Wanneer iets in het verleden is begonnen en nu nog bezig is.

Slide 9 - Quizvraag

'Past continuous'
Past Continuous

Slide 10 - Tekstslide

Wanneer gebruik je de past continuous? 

Je gebruikt de past continuous als iemand in het verleden een tijdje iets aan het doen was

De past continuous is het rode
boogje  -->

Slide 11 - Tekstslide

Past continuous:

Wat is de regel van de past continuous?
A
hele ww+ - ed of irregular verb
B
was/were hele ww+ -ing
C
vorm van to be + hele ww+ -ing
D
have/has + voltooid deelwoord (3e rijtje)

Slide 12 - Quizvraag

Past Continuous:
Welke zin staat in de Past continuous?
A
They were living in poverty.
B
They are living in poverty.
C
They lived in poverty.
D
They have been living in poverty.

Slide 13 - Quizvraag

Past Continuous:
in welke zin wordt de past continuous gebruikt?
A
I haven't been to that film yet.
B
I lived in Utrecht in 2010
C
I was walking down the street when I tripped.
D
I am eating a sandwich.

Slide 14 - Quizvraag


Past Continuous
Wanneer gebruik je de Past Continuous?
A
Wanneer iets altijd, nooit of regelmatig gebeurt.
B
Wanneer iets een tijdje bezig of aan de gang was in het verleden.
C
Wanneer iets in het verleden is gebeurd.
D
Wanneer iets in het verleden is begonnen en nu nog bezig is.

Slide 15 - Quizvraag

PLACE and TIME

Slide 16 - Tekstslide

Word order - place and time
In een Engelse zin komt een plaatsbepaling vóór een tijdsbepaling.

Plaats
Tijd
We can meet at the pool
at seven tonight.
Let’s meet in front of the hotel
at nine o’clock.

Slide 17 - Tekstslide

Place and Time

Which comes first?
A
time
B
place

Slide 18 - Quizvraag

Choose the correct sentence.
Tip: Look at the place and time in the sentence.
A
Oswald was at his work on November 22.
B
Oswald was born on October 18 in New Orleans.

Slide 19 - Quizvraag

Slide the only right part of the sentence to either 'place' or 'time'.
Just for Fun Fact: Why did he have a sink?
Yesterday, multi-millionaire and founder of SpaceX and Tesla Elon Musk bought Twitter. He brought a sink to the headquarters as a joke, saying 'let that sink in' (laat dat bezinken). Even though he himself says his purchase will 'help humanity', people are sceptic and fear more uproar and hate speech will be allowed on the platform. Former USA President Donald Trump, who was removed from Twitter for the spreading of misinformation, is suspected to make a comeback now. 
Place
Time
Elon Musk
brought
a sink
to the Twitter headquarters
yesterday.

Slide 20 - Sleepvraag

INTERROGATIVE PRONOUNS

Slide 21 - Tekstslide

Interrogative pronouns 
Interrogative pronouns

Slide 22 - Tekstslide

Welke is geen interrogative pronoun?
A
why
B
how
C
what
D
that

Slide 23 - Quizvraag

What is an interrogative pronoun?
A
Bezittelijk voornaamwoord
B
Persoonlijk voornaamwoord
C
Vraagwoord

Slide 24 - Quizvraag

17. Interrogative pronouns
____________is my phone?
A
why
B
when
C
which
D
where

Slide 25 - Quizvraag

Choose the correct interrogative pronoun:
_______ are you doing today?
A
Why
B
Which
C
When
D
How

Slide 26 - Quizvraag

Choose the right interrogative pronoun:
_______ did I place my pen?
A
why
B
where
C
who
D
what

Slide 27 - Quizvraag

Choose the correct interrogative pronoun:
________ ball do you want, the softball or the tennis ball?
A
What
B
Who
C
Which
D
Who

Slide 28 - Quizvraag